HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN
Werking
Wanneer er tijdens het rijden (met een snel-
heid tussen ongeveer 15 en 100 km/u) risico
is op een botsing met de voorligger, knippert
de indicator
rood op het instrumen-
tenpaneel en hoort u een geluidssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt en
het systeem nog steeds een risico op een
botsing detecteert, blijft het controlelampje
knipperen op het instrumentenpa-
neel en klinkt het geluidssignaal, totdat het
systeem geen risico op een botsing meer
detecteert.
Als de bestuurder niet reageert op de waar-
schuwing en een botsing onvermijdelijk
wordt, schakelt het systeem de remmen in.
Het systeem detecteert geen voertuigen
die in dezelfde richting rijden. Het sys-
teem kan dan ook geen motorrijders de-
tecteren, aangezien hun verplaatsings-
richting moeilijk te bepalen is.
2
Inschakelen/uitschakelen van het
systeem
Met stilstaande auto en het contact aan:
– druk herhaaldelijk op de knop 3 of 4 om
de functie "ACTIEF REMMEN AAN" te
selecteren op het display 2 ;
– houd de knop 3 of 4 ongeveer 3 seconden
ingedrukt om het systeem uit te schake-
len. Het bericht "ACTIEF REMMEN UIT"
verschijnt en het controlelampje
op het instrumentenpaneel blijft branden
om het uitschakelen van het systeem te
bevestigen.
(4/8)
Houd knop 3 of 4 opnieuw ingedrukt om het
systeem weer in te schakelen. Het bericht
"ACTIEF REMMEN AAN" verschijnt en het
controlelampje
3
mentenpaneel.
Het systeem wordt opnieuw ingeschakeld
telkens het contact wordt aangezet.
Omstandigheden waarin het systeem
4
niet wordt ingeschakeld
Het systeem wordt mogelijk niet ingescha-
keld:
– wanneer de versnellingshendel in neu-
trale stand of neutraal staat;
– wanneer de handrem is ingeschakeld;
– in een bocht.
dooft op het instru-
2.19