Installatie voorschriften ThermoMaster F 24 E, F AS 28 E, F 28 E
5 WERKING
5.1 Algemeen
Indien er warmtevraag optreedt (warmwaterbehoefte of ruimteverwarming) zal het toestel in bedrijf
komen en zal het cv-water door de aluminium warmtewisselaar verwarmd worden. Bij een toestel
zonder warmwatervoorziening wordt het cv-water over het radiatorencircuit rondgepompt. Bij een
toestel met warmwatervoorziening zal afhankelijk van de warmtevraag, de driewegklep gestuurd
worden en wordt het afgekoelde cv-water door de pomp vanuit de boiler of vanuit de radiatoren naar
de warmtewisselaar gepompt.
De voor de verbranding benodigde lucht wordt van buiten, in de luchtkast die de warmtewisselaar
omhult, gezogen. Over een binnen de luchtkast gelegen restrictie (swirl plate) wordt vervolgens een
drukverschil opgebouwd. Dit drukverschil is een maatstaf voor de hoeveelheid gas die in de ventilator
geïnjecteerd wordt. Het gasluchtmengsel wordt via de perszijde van de ventilator aan de brander
toegevoerd.
De ontsteking van het mengsel geschiedt naast het cilindervormige branderdek middels een
elektrode.
Het toestel is in twee "modes" te bedrijven.
In de gebruikersmode kan men de vier standaard ketelmodes (zie fig. 6) met behulp van het op het
toestel aanwezige display selecteren. In de installateursmode (toegankelijk middels code) kan men
een aantal parameters afzonderlijk volgens een parameterlijst (zie hoofdstuk parameters) instellen.
5.2 CV-bedrijf
5.2.1 Algemeen
Bij vragende kamerthermostaat (en geen boilervraag) worden direct de driewegklep en de pomp
geactiveerd. De ventilator toert op naar het starttoerental. De gasklep wordt bekrachtigd en gedurende
3 seconden vindt er elektrische ontsteking plaats. Nadat vlamdetectie heeft plaatsgevonden, gaat het
toestel branden op het voor de cv op dat moment benodigde toerental.
Modulatie vindt plaats op de ingestelde of (bij een buitenvoeler berekende) aanvoertemperatuur.
Indien ondanks modulatie tot minimumoutput de aanvoertemperatuur toch nog stijgt, wordt dit
toegelaten tot de ingestelde of berekende aanvoertemperatuur met twee graden overschreden wordt.
Hierna schakelt het toestel uit.
Bij einde warmtevraag wordt de gasklep gesloten en draait de pomp gedurende 50 seconden na.
Tenslotte stopt de pomp en gaat de driewegklep naar de rustpositie (richting boiler).
5.2.2 Niet adaptatief
Deze mode kan alleen ingesteld worden door de installateur.
5.2.2.1 Middels kamerthermostaat
Modulatie vindt plaats vanaf de ingestelde aanvoertemperatuur. Het toestel schakelt aan en uit door
de kamerthermostaat.
.
5.2.2.2 Middels buitenvoeler
Het toestel kan ook geregeld worden met een buitenvoeler. Het regelprogramma kan geheel naar
eigen wens geprogrammeerd worden.
De buitenvoeler dient door de installateur aangesloten en geactiveerd te worden.
38