Installatie voorschriften ThermoMaster F 24 E, F AS 28 E, F 28 E
7.3.5 Thermostaatkranen
Bij toepassing van alleen thermostaatkranen dient men in de installatie, zo ver mogelijk van de ketel
verwijderd, een bypass te installeren. Deze dient zodanig ingeregeld te zijn dat een minimale flow van
400 liter/h over het toestel gewaarborgd is (zie fig. 9).
7.3.6 Toevoegmiddelen
Zowel de oude alsook de nieuwe installatie dient altijd gespoelt te worden met schoon
leidingswater, onder toevoeging van een reiningsmiddel.
Indien de hardheid van het water hoger dan 20°F is, is garantie op de warmtewisselaars
onderworpen aan het gebruik van een inhibitor van de categorie 3, in de juiste door
de fabrikant aanbevolen proporties.
7.4
Sanitairaansluiting + condensafvoer
De aansluitingen voor sanitair koud en sanitair warm zijn weergegeven in de maatschetsen
(zie fig. 2 ).
7.4.1 Inlaatcombinatie
In de koud waterleiding dient een inlaatcombinatie geplaatst te worden die voorzien is van een
terugslagklep, een overstort ventiel (8 bar) en een afsluiter. (zie figuur 9 bis). Deze is aan te sluiten
aan een afvoerleiding.
7.4.2 Doseerventiel
In het koudwatercircuit zijn een doseerventiel (fig. 1 bij ingang flowsensor (pos. 24)) en een filter
(fig. 1 pos 20) opgenomen. De filter dient regelmatig geïnspecteerd en eventueel gereinigd te worden
7.4.3 Thermostatische (sanitair)mengkranen
Bij toepassing van thermostatische mengkranen dient men er voor te zorgen dat de weerstanden in
koud en warmwatercircuit nagenoeg gelijk zijn. Bij snel sluitende kranen kan men in de leidingen waar
drukgolven optreden een waterslag demper plaatsen.
7.4.4 Condensafvoer
Omdat er in een HR-top toestel condens ontstaat, dient er een voorziening gemaakt te worden om dit
water af te voeren. Aan de benedenzijde van het toestel is een sifon geplaatst (zie fig. 10). De aan het
sifon bevestigde afvoerslang dient op het riool aangesloten te worden middels een open verbinding.
44