Voer de autotuning uit.
o De autotuning MOET worden uitgevoerd.
o Dit wordt gedaan door P-52 = 1 in te stellen.
o De autotuning begint ONMIDDELLIJK nadat deze parameter is ingesteld! oDe uitgang van de frequentieregelaar wordt
ingeschakeld en de motoras kan bewegen. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat dit veilig kan gebeuren voordat u de
autotuning uitvoert.
o Bij PM-motoren wordt bij de autotuning de weerstand van de motorstator en de inductantiewaarden van zowel de Q- als de
D-as gemeten. De parameters P-55, P-56 en P-57 worden na de metingen automatisch bijgewerkt.
Het moet nu mogelijk zijn om de motor te laten draaien.
Motorgedrag bij lage snelheid en het starten van de motor kunnen verder worden geoptimaliseerd door P-1 1 aan te passen.
o In de PM-control mode past P-1 1 de stroom aan die bij een lage frequentie in de motor wordt geïnjecteerd om de rotoruitlijning
te behouden en een betrouwbare start te garanderen.
D e snelheidsregeling en reactie op belastingsveranderingen kunnen worden verbeterd door P-53 (versterkingsfactor vector
control) aan te passen aan de motor en aangesloten belasting.
o Hogere waarden zorgen voor een dynamischer gedrag met het risico van instabiliteit.
Synchrone reluctantie motoren (SynRM)
Geschikte motoren
Optidrive E3 biedt open loop control voor synchrone reluctantie motoren. De Optidrive ODE-3 is bedoeld om het gebruik van zeer
efficiënte PM motoren in eenvoudige toepassingen mogelijk te maken.
Inbedrijfstellingsprocedure
Bij gebruik van SynRM motoren zijn de stappen voor inbedrijfstelling als volgt:
V oer de nominale motorspanning in bij parameter P-07.
Voer de nominale motorstroom in bij P-08.
Voer de nominale motorfrequentie in bij P-09.
Voer optioneel het nominale motortoerental in bij P-10.
Activeer de toegang tot geavanceerde parameters door P-14 = P-37 + 100 (standaard: 201) in te stellen.
Selecteer SynRM-motor control door P-51 = 4 in te stellen.
Voer een autotuning uit.
o Voor gebruik met SynRM-motoren MOET een autotuning worden uitgevoerd.
o Dit wordt gedaan door P-52 = 1 in te stellen.
o De autotuning begint ONMIDDELLIJK nadat deze parameter is ingesteld!
o De uitgang van de frequentieregelaar wordt ingeschakeld en de motoras kan bewegen. Het is belangrijk om ervoor te zorgen
dat dit veilig kan gebeuren voordat u de autotuning uitvoert.
o Bij SynRM-motoren worden tijdens de autotuning de motorgegevens gemeten die nodig zijn voor een correcte werking.
Het moet nu mogelijk zijn om de motor te laten draaien.
Motorgedrag bij lage snelheid en het starten van de motor kunnen verder worden geoptimaliseerd door P-1 1 aan te passen.
o Bij de SynRM-motor control past P-1 1 de extra stroom aan die bij een lage frequentie in de motor wordt geïnjecteerd om de
rotoruitlijning te behouden en een betrouwbare start te garanderen.
6
D e snelheidsregeling en reactie op belastingsveranderingen kunnen worden verbeterd door P-53 (versterkingsfactor vector
control) aan te passen aan de motor en aangesloten belasting.
o Hogere waarden zorgen voor een dynamischer gedrag met het risico van instabiliteit.
38 | Optidrive ODE-3 IP66 Outdoor handleiding | Versie 1.23
www.invertekdrives.com