Bedrijf
Rijden met de graafmachine
Algemene veiligheidsbepalingen (blz. 13) en veiligheidsbepalingen voor het gebruik (blz. 53) in acht nemen.
Werkzaamheden vóór het dagelijks in bedrijf stellen uitvoeren (blz. 58).
Starten van de motor (blz. 70).
Indicaties en controlelampen controleren (blz. 72).
Waarborgen, dat de boom en het dozerblad zich zoals
op de afbeelding weergegeven, in de rijrichting bevin-
den.
Voor het rijden met de graafmachine moeten de navol-
gende veiligheidsaanwijzingen in elk geval worden op-
STOP
gevolgd.
Bij werkzaamheden op een helling moet rekening worden gehou-
den met de hellingshoek van de graafmachine (zie afbeelding).
Klimvermogen
Max. helling in dwarsrichting 27 % of 15°
Graafbak tijdens het rijden zo laag mogelijk houden.
Ondergrond op draagvermogen, aanwezige kuilen of andere
obstakels controleren.
Voorzichtig bermen, oevers en uitgravingen benaderen; deze
kunnen inzakken.
Langzaam bergafwaarts rijden, zodat de rijsnelheid niet onge-
controleerd toeneemt.
Gedurende het rijden moet de bak zich ca. 200 tot 400 mm (A)
boven de grond bevinden (zie afbeelding).
Dozerblad tot in de bovenste positie heffen.
Motortoerental op de vereiste waarde afstellen.
W9242-8244-4
07/2018
36 % of 20°
Rijrichting
77