Hefinrichting
Het hefbedrijf is alleen toegestaan als de graafmachine met de volgende veiligheidssymbolen volgens
EN 474-5 uitgerust is:
– Leidingbreukbeveiliging op boomcilinder (blz. 166)
– Leidingbreukbeveiliging op armcilinder (blz. 166)
– Waarschuwingssysteem tegen overbelasting (blz. 167)
Wordt het dozerblad ter vergroting van de stabiliteit van de machine gebruikt, dan moet een aanvullende lei-
dingbreukbeveiliging volgens EN 474-1 zijn gemonteerd (blz. 166).
De hefinrichting moet zo op het aanbouwapparaat of de andere delen van de graafmachine worden beves-
tigd, dat het onopzettelijk losraken van de hijskabel is uitgesloten.
Het aanbrengen op het aanbouwapparaat of de uitrusting moet zo gebeuren, dat een goed zicht tussen be-
dienaar en begeleider [de persoon, die de hijskabel aan de hefinrichting bevestigd] gewaarborgd is.
De hefinrichting moet zo worden geplaatst, dat voor de hijskabel altijd een verticale trekrichting is gewaar-
borgd en dat niet andere machine-onderdelen de trekrichting veranderen.
De hefinrichting moet door vormgeving en positie zo gemaakt zijn, dat onopzettelijk verschuiven van de hijs-
kabel is uitgesloten.
Bij het plaatsen van de hefinrichting moet worden gewaarborgd, dat bij normaal bedrijf van de graafmachine
en bij werkzaamheden met materiaal geen beperkingen (bijvoorbeeld vasthaken) optreden.
Het vastlassen van bevestigingsmiddelen (bijv. haken) mag alleen door vakbekwaam personeel worden uit-
gevoerd. Voor deze werkzaamheden s.v.p. uw KUBOTA-dealer vragen.
De hefinrichting moet op elk plaats op het aanbouwapparaat of boomdeel een last standhouden, die het 2,5-
voudige van de nominale heflast bedraagt.
156
Heflast van de graafmachine
W9242-8244-4
07/2018