1
4
3
1. Schakelhendel
2. Differentieelgrendel
3. Parkeerrem
4. Hendel Hoog-Laag
5. Hydraulische afstandsbediening
6. Hydraulische hefinrichting
7. Vergrendeling hydraulische hefinrichting
Parkeerrem (Fig. 22)—Steeds als de motor wordt
afgezet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te
voorkomen dat het voertuig per ongeluk in beweging
komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u
de hendel naar achteren trekken. Om de parkeerrem
vrij te zetten, moet u de hendel naar voren duwen.
Zorg ervoor dat de parkeerrem is vrijgezet voordat u
het voertuig in beweging zet. Als u het voertuig op een
steile helling parkeert, moet u erop letten dat de
parkeerrem in werking is gesteld. Zet tevens de
transmissie in de eerste versnelling als u een helling
oprijdt of in de achteruit-stand als u een helling afrijdt.
Plaats blokjes achter de wielen om te voorkomen dat
het voertuig de helling afrolt.
Hydraulische hefinrichting (Fig. 22)—Hiermee kunt
u de bak opheffen en neerlaten. Beweeg naar achteren
om de bak op te heffen, naar voren om de bak neer te
laten.
Wanneer u de bak laat zakken, hou dan
Belangrijk
de hendel nog 1 à 2 seconden in de vooruit-stand nadat
de bak contact heeft gemaakt met het frame om de bak
vast te zetten in de neergelaten positie. Houd de
hydraulische hefinrichting niet langer dan 5 seconden
in de stand voor opheffen of neerlaten, nadat de
cilinders hun uiterste positie hebben bereikt. De
hydraulische pomp kan oververhit raken en hierdoor
schade oplopen.
Vergrendeling hydraulische hefinrichting (Fig. 22)
—Vergrendelt de hefhendel, zodat de hydraulische
cilinders niet werken wanneer het voertuig niet is
voorzien van een laadbak.
Hendel voor hydraulische afstandsbediening
(Fig. 22)—Zorgt voor de toevoer van hydraulische
vloeistof naar de optionele snelkoppelingen achter.
2
7
Figuur 22
Hendel Hoog-Laag (Fig. 22)—Biedt drie extra
5
6
versnellingen voor nauwkeurige rijsnelheidsregeling.
A. Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht voordat u kunt schakelen tussen de
Hoog en Laag stand.
B. Schakel uitsluitend op vlak terrein.
C. Trap het koppelingspedaal volledig in.
D. Zet de hendel volledig naar voren voor Hoog en
volledig naar achteren voor Laag.
HOOG is voor een hogere snelheid wanneer u rijdt op
vlak, droog terrein met een lichte lading.
LAAG is voor lage snelheden. Gebruik deze stand
wanneer meer kracht of controle nodig is dan
gebruikelijk. Bijvoorbeeld bij steile hellingen, slecht
begaanbaar terrein, zware ladingen, lage snelheden
maar hoge toerentallen (spuiten).
OPMERKING: Er is een positie tussen HOOG en
LAAG, waarin de transaxle in geen van beide standen
staat. Deze positie mag niet worden gebruikt als
neutraalstand, omdat het voertuig onverwacht kan gaan
rijden wanneer de hendel voor HOOG-LAAG per
ongeluk in een van de versnellingen wordt geduwd.
Hendel om stuurwiel te verstellen (Fig. 23)—Met de
hendel, rechts op het bedieningspaneel, kan het
stuurwiel worden versteld overeenkomstig de wensen
van de bestuurder.
Temperatuurmeter motorkoelvloeistof (Fig. 23)—
Geeft de temperatuur van de motorkoelvloeistof aan.
Werkt alleen wanneer het contactsleuteltje in de Aan-
stand staat.
1. Hendel om stuurwiel te kantelen
2. Contactschakelaar
3. Claxonknop
4. Temperatuurmeter motorkoelvloeistof
5. Waarschuwingslampje oliedruk
6. Laadindicator
24
5
1
6
3
Figuur 23
4
2