5.10
Elektrische aansluitingen
Aantekeningen over de veiligheid voor de elektriciteitsaansluitingen
De elektriciteitsaansluitingen moeten worden uitgevoerd als er geen elektrische voeding is.
De elektriciteitsaansluitingen moeten uitgevoerd worden volgens de normen die van kracht zijn in het land van
bestemming, door gekwalificeerd personeel. Raadpleeg de elektrische schema's.
De constructeur kan niet aansprakelijk gesteld worden voor wijzigingen of aansluitingen die verschillen van die-
GEVAAR
gene die aangeduid worden op de elektrische schema's.
Controleer of de stroomtoevoer van de brander overeenkomt met de stroom die op het identificatieplaatje en in
deze handleiding aangeduid wordt.
De brander is gehomologeerd voor intermitterende werking.
In geval van een continue werking moet de stop van de cyclus binnen 24 uur gegarandeerd worden met gebruik
van een uurschakelaar die in serie op de thermostaatlijn moet gepositioneerd zijn. Raadpleeg de elektrische
schema's.
De elektrische veiligheid van het toestel wordt enkel bereikt wanneer de brander zelf correct aangesloten is op
een doeltreffende aardinstallatie, die uitgevoerd werd volgens de van kracht zijnde normen. Deze fundamentele
veiligheidsvereiste moet noodzakelijk gecontroleerd worden. In geval van twijfels moet bevoegd personeel gecon-
tacteerd worden dat een zorgvuldige controle van de elektrische installatie moet uitvoeren. Gebruik de gasleidin-
gen niet als aarding van elektrische toestellen.
De elektrische installatie moet geschikt zijn voor het maximumvermogen dat geabsorbeerd wordt door het toestel,
dat aangeduid wordt op het plaatje en in de handleiding, door te controleren of vooral de doorsnede van de kabels
geschikt is voor het vermogen dat geabsorbeerd wordt door het toestel.
Voor de stroomtoevoer van het toestel vanaf het elektriciteitsnet:
- gebruik geen adapters, meervoudige stopcontacten, verlengsnoeren;
- voorzie een meerpolige schakelaar met een opening van minstens 3 mm tussen de contacten (categorie over-
spanning III) zoals voorzien wordt door de van kracht zijnde veiligheidsnormen.
Raak het toestel niet aan met natte of vochtige lichaamsdelen en/of indien u op blote voeten loopt.
Trek niet aan de elektriciteitskabels.
Voordat u een onderhouds-, schoonmaak- of controlewerkzaam-
heid uitvoert:
Onderbreek de stroomtoevoer naar de brander
met de hoofdschakelaar van de inrichting.
GEVAAR
Sluit de blokkeerkraan van de brandstof.
GEVAAR
Voorkom de vorming van condens, ijs en waterin-
sijpelingen.
GEVAAR
Verwijder de kap als hij nog aanwezig is, en voer de elektrische
aansluitingen uit volgens de elektriciteitsschema's.
Hermonteer de kap en alle veiligheids- en be-
schermingssystemen van de brander nadat de
handelingen van het onderhoud, de reiniging en
de controle werden uitgevoerd.
Keuring
Controleer dat de werking van de brander stopt wanneer de con-
nector (CN3)(Afb. 17), die in de rode draad van de sonde is ge-
plaatst, wordt geopend die buiten de controledoos is geplaatst.
Installatie
Ionisatiestroom
De minimale stroom voor de werking van de controledoos be-
draagt 2 µA. De brander geeft een duidelijk hogere stroom, zoda-
nig dat er normaal geen controle nodig is.
Wanneer de ionisatiestroom moet gemeten worden, moet de
connector (CN3)(Afb. 17), aanwezig in de rode draad, geopend
worden en moet een microampèremeter geplaatst worden.
Klemmenbord
controledoos
1
D5006
21
NL
Connector
Sonde
Afb. 16
20096988