welke voor andere infusiewegen worden gebruikt, bijvoorbeeld
door ze met een kleurencode of op een andere wijze te identifice-
ren.
• Inspecteer het vloeistofpad, alvorens de infusie te beginnen, op
knikken, een afgesloten klem of andere opwaartse obstructies, en
verwijder eventuele lucht om luchtembolie te voorkomen.
• Gebruik geen oplaadbare NiCad- of NiMH-batterijen (nikkel-
metaal-hydride). Gebruik geen "heavy duty" koolzinkbatterijen.
• Zorg dat er altijd extra nieuwe reservebatterijen beschikbaar zijn.
• Zorg dat de batterijklep stevig vergrendeld is.
• Zorg dat de cassette goed is bevestigd.
• Sluit de lijn van het vloeistofpad af met de klem voordat u het
reservoir of de toedieningsset van de pomp verwijdert.
• Gebruik alleen een CADD
CADD
toedieningsset met hetzij een geïntegreerde, hetzij een
®
afzonderlijke anti-sifonklep als bescherming tegen niet-geregu-
leerde zwaartekrachtinfusie ten gevolge van een onjuist bevestigd
reservoir of een onnauwkeurige toediening.
• Het gebruik van een injectiespuit met de CADD
kan tot ONVOLDOENDE TOEDIENING van het medicijn
leiden. Variaties in de grootte van de plunjer en de mate van
smering kan de werking van de injectiespuit nadelig beïnvloeden,
waardoor eventueel meer kracht vereist is om de plunjer van de
injectiespuit te bewegen. Naarmate de spuit ouder wordt zal de
smering van de plunger minder worden, met als gevolg een te
kleine hoeveelheid toegediend geneesmiddel, dat soms significant
kan zijn. Daarom dient rekening te worden gehouden met het
type medicijnbehandeling en de nauwkeurigheid van de toedie-
ning wanneer een injectiespuit met de CADD
gebruikt.
Artsen moeten regelmatig het in de injectiespuit achtergebleven
volume vergelijken met de door de pomp weergegeven waarden
zoals ResVol en Toegediend, om te bepalen of voldoende genees-
middel wordt toegediend en eventueel de nodige maatregelen te
treffen.
iv
extensieset met anti-sifonklep of een
®
®
toedieningsset
®
pomp wordt