3.4
Balancering
Draaiende delen
Ernstig letsel
► Inlegspie borgen tegen eruitslingeren
De motorassen zijn conform DIN ISO 8821 aan het aseinde met de balanceerwijze gemarkeerd:
•
Balancering met halve spie „H"
•
Balancering met volle spie „F"
Bij montage van het uitgaande element op de juiste balanceerwijze letten!
3.5
Controleren van de isolatieweerstand
Vóór inbedrijfstelling van de motor, na langere opslag of stilstand (langer dan 6 maanden), moet de
isolatieweerstand van de wikkeling bepaald worden. Wikkeling door middel van een apparaat voor het
meten van de isolatieweerstand (max. gelijkspanning 500 V) tegen massa testen. Indien de minimaal
toegestane isolatieweerstand bij een temperatuur van de wikkeling van 25 °C lager dan 30 MΩ is of bij
een temperatuur van de wikkeling van 75 °C lager dan 1 MΩ is, moet de motorwikkeling gedroogd
worden, tot de vereiste minimale isolatieweerstand bereikt is. De temperatuur van de wikkeling mag
hierbij niet hoger zijn dan 80 °C! Bij gesloten motoren het plaatje over het lager losmaken, opdat een
luchtuitwisseling kan plaatsvinden. Na het uitdrogen van de wikkeling is een onderhoud aan de lagers
noodzakelijk (zie het betreffend hoofdstuk!).
3.6
Elektrische aansluiting
Netspanning en -frequentie moeten overeenkomen met de gegevens op het typeplaatje.
Spanningsafwijkingen van ±5% en/of frequentieafwijkingen van ±2% zijn toegestaan zoals beschreven
in het gedeelte A volgens EN60034-1. Wij verzoeken u hiermee rekening te houden bij het aansluiten
van de motoren.
De uitschakeling van de motor moet geschieden door een volledige scheiding van het net van alle
fasen.
Bij elke motor wordt een aansluitschema meegeleverd. De aansluiting van de motor en de besturing,
alsmede de overbelastingsbeveiliging en de aarding moeten worden uitgevoerd volgens de VDE- en
installatievoorschriften en de voorschriften van de energiebedrijven.
De draairichting van het aseinde aan de uitgangszijde moet vóór de inbedrijfstelling worden
gecontroleerd. De omkering van de draairichting moet worden uitgevoerd volgens het bijgevoegde
aansluitschema.
De insteekonderdelen voor de trekontlasting of de beveiliging tegen verdraaiing van de
toevoerleidingen moeten correct worden aangebracht. Sluit alle toegangsopeningen die niet nodig
zijn.
Voor aanhaalmomenten voor schroefverbindingen van de aansluitingen van het klemmenbord zie
pagina 12.
3.7
Motorbeveiliging
3.7.1 Opener
Indien ter beveiliging van de motor een temperatuurrelais als opener is voorzien, dient deze
overeenkomstig het aansluitschema met het hulpstroomcircuit in serie te worden geschakeld (min. 25
...... max. 250 V 1,6 A).
Gevaar
8