Motoren met cilinderrollagers worden door een transportbeveiliging tegen beschadiging van de lagers
beschermd. Vóór het optrekken van overbrengende elementen of voor de inbedrijfstelling dient de
transportbeveiliging te worden verwijderd.
2.2
Opslag
De plaats van opslag dient naar mogelijkheid droog, schoon en vrij van trillingen te zijn en een
constante temperatuur te hebben.
Opdat de smeerfilm in de motorlagering en de afdichtingssystemen niet wordt onderbroken, dient bij
een langere periode van opslag de motoras met de hand enkele omwentelingen te worden gedraaid,
bij voorbeeld eens per maand.
De rollagers van de motoren dienen opnieuw te worden ingevet of te worden vervangen, wanneer de
tijdsduur tussen de levering en de inbedrijfstelling langer dan 4 jaar duurt. In geval van ongunstige
opslagomstandigheden moet deze periode duidelijk worden verkort.
3
Montage en inbedrijfstelling
Installeren en verdere werkzaamheden uitsluitend bij spanningsvrij
geschakeld apparaat (alle polen van het net gescheiden) uitvoeren en de
motor stilzetten.
Dood, hartritmestoornissen
► 5 veiligheidsregels opvolgen, zie Hoofdstuk Lijst van de veiligheids- en
3.1
Opstelling
3.1.1 Plaats van opstelling
De motoren moeten gemakkelijk toegankelijk zijn en geïnstalleerd of gemonteerd worden bij een
omgevings- of koelvloeistoftemperatuur van maximaal +50 °C. Hogere koelvloeistof- of
omgevingstemperaturen tot max. 60 °C, met een overeenkomstig lager vermogen, zijn mogelijk na
overleg met de fabrikant.
De koellucht moet ongehinderd kunnen in- en uitstromen en mag niet meteen weer worden
aangezogen. De luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen en de kanalen tussen de koelribben moeten vrij
worden gehouden van grove verontreiniging en regelmatig worden gereinigd.
Bij installatie met het aseinde naar boven en naar beneden gericht, moet ervoor worden gezorgd dat
er geen water in het bovenste lager kan binnendringen.
3.2
Bevestiging van motoren
Motoren met voet moeten op een vlak, trillingsvrij oppervlak worden opgesteld en bevestigd. Alle
bevestigingsvoeten moeten vlak opliggen; indien nodig dunne plaatjes ter compensatie eronder
plaatsen.
Bij flensmotoren dient op vlakke loop van de tegenflens te worden gelet. Slingeringen kunnen
beschadigingen aan de lagers en defecten aan de afdichtingssystemen veroorzaken.
3.3
Afloopgaten voor condenswater
Er dient op te worden gelet, dat aanwezige afloopgaten voor condenswater na de montage op het
laagste punt van de motor liggen; zij moeten vrij van verontreiniging worden gehouden.
Gesloten afloopgaten voor condenswater (indien aanwezig) moeten van tijd tot tijd worden
opengemaakt en vóór iedere inbedrijfneming weer worden gesloten.
Gevaar
installatieinstructies op pagina 5
7