6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
Het werktuig op het veld afstellen
Hef het werktuig van de grond en stel het zijdelingse scha-
kelframe af in de instellingen van het camerastuursys-
teem door de twee buitenste posities (linkerkant en rech-
terkant) en de middelste positie te markeren.
Rij langzaam ongeveer 2 m (6.6 ft) vooruit om te controle-
ren of de rollende afschermingen in de juiste stand staan
aan weerszijden van de rijen. Als dit niet het geval is, stel
dan de werktuigen en de afschermingen af om bij de rij-
afstand te passen.
Rij opnieuw langzaam voorwaarts. Stop na ongeveer
10 m (32.8 ft) en controleer de stand van de topstang
van de tractor. Als de topstang recht is ten opzichte van
de tractor en als het werktuig de rijen volgt, dan is de
afstelling correct.
Als de topstang naar eender welke kant is verschoven,
pas het werktuig dan aan bij de stang en test opnieuw.
Controleer de werkdiepte – die normaal gezien ongeveer
3 cm (1.2 in)is. De werkdiepte wordt nauwkeurig afge-
steld door de lengte van de topstang van de tractor en
het steunwiel op de segmenten te veranderen. Door de
topstang af te stellen, verandert ook de hoek van de bei-
tels en dus hun ingraafcapaciteit.
Controleer dat de grondkluiten van de beitels tegen de
rollende afschermingen botsen. Normaal gezien moet de
lengte van de armen van de rollende afschermingen wor-
den afgesteld zodat het midden van de rollende afscher-
mingen zijn uitgelijnd met de achterkant van de dichtstbij-
zijnde tanden. Bij hogere snelheden kan het nodig wor-
den de afschermingen verder naar achteren te verplaat-
sen.
Controleer de werkdiepte van de stabilisatieschijf – deze
moet > 5 cm (2 in)zijn. De werkdiepte kan normaal ge-
zien worden gecorrigeerd door de spanning van de veer
af te stellen.
Draaien
LET OP: Het is verboden achteruit te rijden met het werk-
tuig terwijl de werktanden in de grond zitten. Er is gevaar
op schade aan het werktuig.
LET OP: Als u aan een hoge snelheid afdraait, kan het
werktuig beginnen kantelen en tegen de grond stoten.
Rij altijd traag wanneer u afdraait op de kopakker en wan-
neer u rondrijdt met opgetilde onkruidbestrijdingssegmen-
ten. Het werktuig moet een speling vanaf de grond heb-
ben wanneer u afdraait op de kopakker om ongewenste
torsiespanning bij het steunwiel te vermijden en het paral-
lellogramvormig zijdelings schakelframe de kans te geven
zichzelf te centreren.
Nadat u de juiste werkstand van de cultivator hebt gevon-
den, gebruikt u het driepuntsstangenstelsel om het werk-
tuig op kopakkers op te tillen.
6-8