Inhoudsopgave
Advertenties
4.2.1.Voorzorgsmaatregelen voor
installatie op een ondergrond
•Vermijd installatielocaties in de hoek van een kamer,
tussen muren of tussen hekken.
•Voorkom het terugstromen van lucht uit de
luchtuitlaat.
•Zorg ervoor dat er zich geen water kan ophopen op
de ondergrond.
•Zorg ervoor dat de ondergrond goed water kan
absorberen.
•Plan een bed van grind en puin voor de
condensaatafvoer.
•Kies een installatielocatie die vrij is van grote
sneeuwophopingen in de winter.
•Kies een installatieplaats waar de luchtinlaat niet
wordt beïnvloed door sterke wind. Plaats het apparaat
indien mogelijk dwars op de windrichting.
•Als de installatielocatie niet tegen wind beschermd
is, is een beschermende muur vereist.
•Let op de geluidsemissies. Vermijd hoeken van
kamers, nissen of plaatsen tussen muren.
•Kies
een
installatieplaats
geluidsabsorptie, zoals een plaats met gras, heggen of
omheiningen.
•Leid de hydraulische leidingen en elektrische
bedrading ondergronds.
•Zorg voor een veiligheidsbuis die van de buitenunit
door de muur van het gebouw loopt
4.2.2.Voorzorgsmaatregelen voor
installatie op een plat dak
•Installeer het product alleen in een gebouw met een
stevige constructie en dat overal plafonds van gegoten
beton heeft.
•Installeer het product niet in een gebouw met een
houten structuur of met een lichtgewicht dak.
•Kies
een
installatieplaats
toegankelijk is, zodat gebladerte of sneeuw regelmatig
van het product verwijderd kan worden.
•Kies een installatieplaats waar de luchtinlaat niet
wordt beïnvloed door sterke wind. Plaats het apparaat
indien mogelijk dwars op de windrichting.
•Als de installatielocatie niet tegen wind beschermd
is, is een beschermende muur vereist.
•Let op de geluidsemissies. Houd voldoende afstand
tot aangrenzende gebouwen.
•Leg de hydraulische leidingen en elektrische
bedrading.
•Zorg voor een muurdoorvoer.
4.2.3.Arbeidsveiligheid
Installatie op een plat dak
•Zorg ervoor dat het platte dak veilig toegankelijk is.
•Zorg voor een veiligheidszone die 2 m verwijderd is
van vallende randen en een vrije ruimte die nodig is om
aan het product te werken. Het veiligheidsgebied moet
ontoegankelijk zijn.
met
uitstekende
die
gemakkelijk
24
•Als dit niet mogelijk is, installeer dan technische
valbeveiligingen aan de valranden, zoals betrouwbare
leuningen. U kunt ook technische veiligheidsuitrusting
installeren, zoals steigers of veiligheidsnetten.
•Houd voldoende afstand tot vluchtluiken en ramen
op
platte
daken.
beschermingsmiddelen
voorkomen dat mensen op vluchtluiken en ramen van
platte daken trappen of er doorheen vallen.
4.3.Fundering en installatie van de
eenheid
4.3.1.Installatie op een ondergrond
Installatie op een zachte ondergrond
In geval van installatie op een zachte ondergrond zoals
gazon en aarde, moet u een fundering maken zoals in
de onderstaande afbeelding.
1) Downpipe voor afvoer
2) Strokenfunderingen
3) Waterdoorlatend grof puin
4) Strokenfunderingen van beton
• Graaf een gat in de grond. Raadpleeg 5.4.1 Positie
van het afvoergat voor de locatie van de regenpijp.
• Plaats een standleiding (1) om het condensaat af te
leiden.
• Voeg een laag waterdoorlatend grof puin (3) toe.
• Bereken de diepte (A) in overeenstemming met de
plaatselijke omstandigheden.
• Regio met vorst: minimumdiepte: 900 mm
• Regio zonder grondvorst: minimumdiepte: 600 mm
• Bereken de hoogte (B) in overeenstemming met de
plaatselijke omstandigheden. Deze hoogte mag niet
kleiner zijn dan 100 mm.
• Maak drie betonnen strokenfundering (4). De
aanbevolen afmetingen vindt u in de afbeelding.
• Zorg ervoor dat de drie funderingen waterpas staan.
• Er zijn geen beperkingen voor de breedte of lengte
van de fundering, op voorwaarde dat de eenheid goed
op de fundering gemonteerd kan worden en de regenpijp
voor de afvoer niet geblokkeerd wordt.
• Voeg een grindbed toe tussen en naast de
strokenfunderingen (2) om het condensaat af te leiden.
Gebruik
geschikte
(bijv.
barrières)
om
te
Advertenties
Inhoudsopgave
