NL | GEBRUIKSAANWIJZING
CONTROLEREN VAN HET VENTIEL
Pre-operatieve controle van het ventiel
De M.blue plus moet voor de implantatie wor-
den ontlucht en op doorlatendheid worden
gecontroleerd. Het vullen van het ventiel op
een zo zacht mogelijke manier, kan door
aspiratie met behulp van een op het distale
uiteinde van de katheter aangebrachte ste-
riele eenwegsspuit gebeuren. Daarbij wordt
het ventiel distaal verbonden en in een ste-
riel, fysiologische natriumchlorideoplossing
gehouden. Als de natriumchlorideoplossing
kan worden afgetapt, dan is het ventiel vrij
voor doorstroming (afb. 20).
WAARSCHUWING
Verontreinigingen in de oplossing die voor de
testen is gebruikt, kunnen de werking van het
product aantasten.
Afb. 20: Doorgangstest
WAARSCHUWING
Een onderdrukzetting met behulp van een
eenwegsspuit moet zowel aan proximale als
aan het distale einde worden voorkomen
(afb. 21).
Afb. 21: Preventie onderdrukzetting
Pre-operatieve controle van het ventiel
De M.blue plus is als werkingsveilige eenheid
zonder pomp- of testsysteem gebouwd. Het
ventiel kan worden getest door het te spoelen,
de druk te meten of te pompen.
12
DRUK-DEBIET-KARAKTERISTIEK
Horizontale lichaamspositie
Vaste differentiaaldrukeenheid M.blue 0
Hieronder wordt de druk-debiet-karakteristiek
van de vaste differentieeldrukeenheid van de
M.blue 0 weergegeven.
Afb. 22: Druk (cmH 2 O) Debiet (ml/h)
Druk-debiet-karakteristiek van de M.blue 0 in horizon-
tale lichaamspositie
Instelbare differentiaaldrukeenheid
proGAV 2.0
Hieronder zijn als voorbeeld de druk-debiet-
kenmerken van de instelbare differentiaaleen-
heid voor de drukniveaus 0, 10 en 20 weerge-
geven.
Afb. 23: Druk (cmH 2 O) Debiet (ml/h)
Druk-debiet-karakteristiek voor specifieke drukniveaus
van de instelbare differentiaaldrukeenheid
M.blue plus