Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM
uit.
11.10 Continuïteitstest
Controleer dat alle te meten schakelcomponenten, schakelingen en
bouwelementen evenals andere meetobjecten absoluut spannings-
loos en ontladen zijn.
Zet de DMM aan en selecteer de
meetfunctie
Druk 1x op de knop "SELECT" om
de meetfunctie om te schakelen.
Op het display verschijnt het sym-
bool voor de continuïteitstest en het
symbool voor de eenheid "Ω". Door
nogmaals op de knop te drukken
schakelt u door naar de volgende
meetfunctie, etc.
Steek de rode meetkabel in de
Ω-meetaansluiting,
meetkabel in de COM-meetaanslu-
iting.
Een vooraf ingestelde meetwaarde
van ≤50 Ω wordt herkend als con-
tinuïteit en er klinkt een pieptoon. Vanaf >50 Ω is er geen pieptoon meer. Het
meetbereik loopt tot 600 Ω.
Het meetbereik is overschreden of de stroomkring is onderbroken als het dis-
play "OL" (voor overload = overbelast) weergeeft.
Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM
uit.
156
.
de
zwarte