4.5
Lucht-/rookgasafvoersysteem
(LAS)
4.5.1
Algemene aanwijzingen voor het
rookgasafvoersysteem
GEVAAR: GEVAAR VOOR VERGIFTIGING
Door vrijkomend rookgas in gesloten vertrekken die niet
voldoende geventileerd zijn kan er vergiftigingsgevaar
optreden.
▪ Installeer uitsluitend goedgekeurde rookgasafvoersyste-
men.
▪ Afhankelijk van de plaatsingsvariant moet er voor de
voorgeschreven ventilatie ook van achteren worden ge-
zorgd.
▪ Overkappingen van de rookgasafvoer zijn niet toege-
staan
Noodzakelijke voorwaarden
Voor de uitvoering en dimensionering van het rookgasafvoersysteem
moeten de nationale voorschriften en de EN 15287 in acht genomen
worden.
Principieel kan voor het rookgassysteem iedere rookgasafvoerlei-
ding conform EN 14471 met CE-kenmerking worden gebruikt (appa-
raattype C
, indien toepasbaar) die voldoet aan de volgende mini-
63
mum eisen:
▪ Geschikt voor gas.
▪ Geschikt voor rookgastemperaturen van ten minste 120 °C (tem-
peratuurklasse T120 of hoger).
▪ Geschikt voor een overdruk van ten minste 200 Pa (drukklasse P1
of H1).
▪ Vochtbestendig (condenswaterbestendigheidsklasse W).
▪ Voldoende corrosiebestendig (corrosiebestendigheidsklasse 1 of
2).
De eigenschappen van het rookgasafvoersysteem moeten op het
geïnstalleerde apparaat zichtbaar zijn (typeschildje in de plaatsings-
ruimte).
Voor de installatie van het rookgas en toegevoerde lucht transporte-
rende systeemcomponenten of de bevestigingen ervan, moeten de
betreffende montagehandleidingen in acht worden genomen.
▪ Iedere rookgasleiding moet voor controle en instelling van de
verbrandingswaarden met een geschikte testadapter worden
gemonteerd. De weergegeven LAS-bouwsets bevatten telkens
een testadapter (D8PA)
▪ Afhankelijk van de plaatselijke bouwvoorschriften moeten op de
noodzakelijke punten inspectiecomponenten worden gemonteerd.
Aansluittypen
▪ Direct naar achteren
(Afb.
4-1: SET H)
▪ Aan de zijkant of naar achteren
▪ Directe dakdoorvoer
(Afb.
4-7, variant 2 en 3: SET L)
Zie voor verdere details voor de drie varianten van de rookgasaan-
sluiting
Hfst.
4.5.3.
Inbouwplaats en leidinghoogte
▪ De maximaal toegestane rookgastegendruk is 200 Pa. Het druk-
verlies in de toevoerleiding mag niet groter zijn dan 50 Pa.
(6)
Inrichting voor gebruik met aardgas (G20), hiervoor is een horizontale aansluitleiding van 2 m lang voorzien, samen met een
bochtstuk van 87°
(7)
Schachtdiameter bij DN 60: 115 mm x 115 mm, bij DN 80: 135 mm x 135 mm
(8)
Concentrische rookgast-/luchttoevoerleiding: DN 60/100
(9)
Concentrische rookgast-/luchttoevoerleiding: DN 80/125
Gas Combi Unit
Op de vloer geplaatste HR-gasketel met geïntegreerde boiler
008.1543899_02 – 04/2019 – NL
(Afb.
4-2: SET K)
4
▪ Inschuifhoek van de rookgaspijp in de schoorsteen of installatie-
schacht: ten minste 3°.
▪ Horizontale onderdelen in de verbindingsleiding vermijden of zo
kort mogelijk uitvoeren.
▪ Stijging voor horizontale onderdelen van de rookgasleiding: ten
minste 3°. Zodat condenswater onbelemmerd kan wegstromen
zijn tegenhellingen in de gehele rookgasleiding niet toegestaan.
▪ Wanneer meer dan 3 buigingen van > 45° nodig zijn voor de rook-
gasleiding, wordt de maximaal toelaatbare hoogte ervan met ten
minste 1 m per buiging verminderd (indien nodig rookgas bere-
kenen).
▪ Bij een verlenging van het horizontale verbindingsdeel tot meer
dan 2 m, wordt de maximaal toelaatbare hoogte met precies de-
zelfde lengte verminderd.
▪ In horizontale verbindingsstukken mogen geen flexibele rookgas-
leidingen toegepast worden.
▪ Rechte buistrajecten moeten met een afstand van < 2 m met ge-
schikte muurhouders worden bevestigd. Binnen verticale schach-
ten moeten geschikte afstandhouders worden gebruikt.
Weerstand van het rookgasafvoersysteem
Voor een veilige branderstart en stabiele rookgaswaarden in het on-
derste vermogensgedeelte is met name bij apparaten voor vloeibaar
gas een minimum weerstand in de rookgasleiding noodzakelijk.
Na de eerste branderstart schakelt de GCU compact eerst om naar
boilerwerking. Hierbij draait de branderventilatie met maximum toe-
rental.
1
Brander inschakelen (zie Emissiemeting).
2
De weerstand met een verschildrukmeettoestel aan het rookga-
smeetstuk tussen rookgas- en toevoerlucht-meetopening meten
(verschildruk bij alle GCU compact ten minste 0,2 mbar).
è Als de verschildruk bij maximum toerental van de branderventila-
tor niet wordt bereikt, moet er een geluidsdemper gemonteerd
worden (DN 80: E8 MSD resp. DN 110: E11 MSD)
Tab. 4-2
toont de maximaal toegestane hoogte van de rookgaslei-
ding zodat de GCU compact binnen het gedeelte van het nominale
vermogen gebruikt kan worden.
Plaatsingsvariant
Max. toegestane hoogte van de rookgaslei-
(conform
Afb.
4-7)
315 / 515
(7)
(8)
(9)
1
, 2, 3, 4
10
, 7
(7)
(7)
(8), (9)
5
, 6
25
Tab. 4-2
Maximaal toegestane hoogte van de rookgasafvoerlei-
ding in m
De kengetallen voor de berekening van de rookgassen staan ver-
meld in
Afb. 4-15
en
Hfst.
14.1.
Montage en installatie
(6)
ding
GCU compact
320 / 520
524
528
(8)
(9)
(8), (9)
(8)
15
, 11
14
10
, 15
(8), (9)
(8), (9)
(8), (9)
25
25
25
Installatie- en gebruikshandleiding
23
(9)