N a i e d e r e 1 0 w e r k u r e n
5.8 Brandstofvoorraad contro-
leren
Gevaar
!
Risico van brand!
Bij werkzaamheden aan de brandstofinstallatie
geen open vuur, niet roken, niet in gesloten
ruimtes tanken, geen brandstofdampen inade-
men.
Afb. 93
Brandstofpeil bij ingeschakelde ontsteking
l
controleren aan de brandstofindicatie „n" (Afb.
93).
i
Opmerking
Brandstoftank nooit leegrijden, aangezien anders
de brandstofinstallatie ontlucht moet worden.
Omgeving van de vulopening reinigen.
l
7 6
Afb. 94
Afsluitdeksel (Afb. 94) van de brandstoftank
l
openen.
Aandacht
!
Verontreinigde brandstof kan tot uitval of be-
schadiging van de motor leiden.
Indien vereist brandstof ingieten door een
zeeffilter.
Indien vereist brandstof (diesel of winterdiesel)
l
bijvullen.
Brandstofkwaliteit zie paragraaf Bedrijfsstof-
fen.
B O M A G
BW 177 D-4