8.2.1
Aanbevelingen voor het wen-
den op de kopakker
Het nauwkeurig uitzetten van
de rij- (spuit) sporen vormt de
basis
voor
optimaal
strooiresultaat
op
perceelgrens of –rand. Het
eerste rijspoor (8.1/T1) (ook
op de kopakker) wordt in de
regel altijd op de halve breedte
van de rijpadenafstand tot de
rand van het veld aangelegd.
Ter oriëntatie is een extra
rijspoor (gestippelde lijn), met
de volledige werkbreedte, op
de kopakker zeer nuttig.
Omdat centrifugaalstrooiers
de kunstmest ook ver naar
achteren wegwerpen, moet
voor
een
nauwkeurige
verdeling op de kopakker de
volgende handelingen wor-
den opgevolgd:
•
Schuiven bij het heenrijden
(rijpaden T1, T2 enz..) en
terugrijden (rijpaden T3,
enz.) op verschillende
afstand tot de perceelgrens
openen of sluiten.
•
Schuiven
bij
"heenrijden" ongeveer bij
punt P1 openen, wanneer
de trekker het 2
e
rijspoor op
de kopakker (de gestippelde
lijn) passeert.
•
Schuiven
bij
"terugrijden" bij punt P2 s l u i t e n ,
wanneer de strooier zich ter hoogte van
het eerste rijspoor op de kopakker
bevindt.
T 1
de
T 1
het
het
F
In bedrijf stellen
T 2
T 3
T 2
T 3
P 1
Met deze methode van werken
wordt verspilling van kunstmest
en over- of onderbemesting
voorkomen zodat op een
milieuverantwoorde wijze wordt
gewerkt.
67
P 2
Fig. 8.1