34
Aan- en afkoppelen
5.1
Aankoppelen
De strooier aan de achterste driepunts
hefinrichting (cat. II) van de trekker
bevestigen (zie hiervoor ook hfdst. 2.5.2 ).
-
Penen van de onderste hefarmen (5.1/1)
in de bovenste gaten van de onderste
driepuntsbevestiging steken en met
overslagpennen borgen.
F
Met de standaard aanwezige
tweede aansluiting voor de
onderste hefarmen kan de
strooier 120 mm hoger aan de
trekker worden gemonteerd (b.v.
voor overbemesting)
-
Onderste hefarmen van de trekker aan
de hefpennen (cat. II) bevestigen (5.1/1)
en met overslagpennen borgen.
-
Topstang met de insteekpen (cat. II)
bevestigen (5.1/2) en borgen.
Hierbij moet de blokkeerpen (5.1/
3) inhaken.
Tijdens het instellen van de
topstang personen uit de
gevarenzone achter of onder de
machine verwijzen.
In geheven toestand van de
strooier mogen de onderste
hefarmen van de trekker slechts
weinig zijdelingse speling
hebben, opdat de machine
tijdens het strooien niet heen en
weer slingert. De hefarmen van
de trekker vastzetten met
stabilisatie strips of –kettingen.
F
De daalsnelheid van de gevulde
strooier moet minstens twee
seconden in beslag nemen. Indi-
en aanwezig,
instellen.
Fig. 5.1
met smoorklep
3
2
1