18
Veiligheid
34. Wanneer met de machine over een grote
afstand met volle voorraadtrechter, ges-
loten schuiven en stilstaande schotels
wordt gereden (transport naar het
perceel), voor het strooien, d.w.z. voor
het inschakelen van de aandrijving, de
doseerschuiven volledig openen.
Vervolgens de aandrijving langzaam
inschakelen en korte tijd stilstaand de
machine in werking zetten. Pas daarna
de doseerschuiven op de gewenste stand
instellen en met het strooien beginnen.
35. Voor het strooien langs perceelgrenzen,
oppervlakte water of wegen, de
kantstrooi-inrichting gebruiken of het
toerental van de strooischotels (hydrau-
lisch aangedreven strooier) verminderen!
36. Voor het in bedrijfstellen er op letten,
dat alle montagedelen, vooral de
strooischotels en de strooischoepen
deugdelijk zijn bevestigd.
2.5.2
Algemene veiligheidsvoor-
schriften en voorschriften
ter
voorkoming
ongevallen met betrekking
tot
de
machine
1. Voor het aan- of koppelen van het werktuig
aan de driepuntshefinrichting, de
bedieningshendels op de stand zetten,
waarbij de machine niet ongecontroleerd
kan heffen of zakken.
2. Voor montage aan de driepuntshefinrichting
moeten de aanbouw-kategoriën met elkaar
in overeenstemming zijn of op elkaar wor-
den pas gemaakt.
3. Binnen
het
bereik
driepuntsstangen bestaat gevaar voor
kwetsuren en snijwonden.
4. Tijdens het bedienen van de buiten be-
dienbare hefinrichting, nooit tussen
tractor en werktuig gaan staan.
5. Zorg dat tijdens het transport de onderste
hefarmen voldoende gestabiliseerd zijn
om slingeren te voorkomen.
6. Tijdens het rijden op de weg moet de
bedieningshendel van de hefinrichting
geblokkeerd zijn.
7. Machine
volgens
aankoppelen of aanhangen en de
remmen van de aanhanger controleren.
De voorschriften van de leverancier
opvolgen.
8. De werktuigen mogen alleen met de
daarvoor geschikte tractoren of
voertuigen
worden
getransporteerd.
van
aangebouwde
van
de
voorschrift
vervoerd
of