STORING
OORZAAK
Luchtafvoervermogen
Motortoerental te laag.
te laag.
Verstopt luchtfilter.
Lucht onder hoge drukt ontsnapt.
Verkeerd ingesteld regelsysteem.
Compressor
Laag oliepeil.
oververhit.
Vuile of verstopte oliekoeler.
Verkeerde olieklasse.
Defecte omloopklep.
Recirculatie van koellucht.
Minder koellucht uit de ventilator.
Te veel olie aanwezig
Geblokkeerde spoelleiding.
in de afvoerlucht.
Doorboord scheidingselement.
Te lage druk in het systeem.
Veiligheidsklep actief.
Bedrijfsdruk te hoog.
Verkeerde instelling van de
regelaar.
Defecte regelaar.
Inlaatklep is verkeerd ingesteld.
Losse leiding-/slangaansluitingen.
Defecte veiligheidsklep.
Olie wordt terug in het
Verkeerde stopprocedure gebruikt
luchtfilter geleid.
Defecte inlaatklep.
De machine bouwt op
Inlaatklep verkeerd ingesteld.
tot volledige druk na
(17/244, 21/224)
opstarten.
Defecte laadklep.
De machine laadt niet
Defect laadsolenoïde.
als de laadknop wordt
ingedrukt.
OPSPOREN VAN STORINGEN
OPLOSSING
Controleer de luchtcilinder en luchtfilter(s).
Controleer de vervuilingsindicator en vervang het/de element(en) indien
nodig.
Controleer op lekkage.
Reset het regelsysteem. Raadpleeg AFSTELLING TOERENTAL- EN
DRUKREGELING in het hoofdstuk ONDERHOUD van dit handboek.
Vul het oliepeil bij en controleer op lekkage.
Maak de lamellen van de oliekoeler schoon.
Gebruik door Doosan aanbevolen olie.
Controleer de werking van het element en vervang indien nodig.
Verplaats de machine om recirculatie te vermijden.
Controleer de ventilator en de aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen
in het ventilatorhuis.
Controleer de spoelleiding, de valbuis en de opening. Reinigen en
vervangen.
Vervang het scheidingselement.
Controleer het minimumdrukventiel of de sonische opening.
Controleer de instelling en werking van de regelklepleidingen.
Stel de regelaar af.
Vervang de regelaar.
Raadpleeg AFSTELLING TOERENTAL- EN DRUKREGELING in het
hoofdstuk ONDERHOUD van dit handboek.
Controleer alle leiding-/slangaansluitingen.
De ontlastingsdruk controleren. Vervang de veiligheidsklep indien defect.
GEEN REPARATIES (LATEN) UITVOEREN.
Gebruik altijd de juiste stopprocedure. Sluit de afvoerklep en laat de machine
even stationair draaien alvorens uit te schakelen.
Controleer of de inlaatklep(pen) vrij kunnen bewegen.
Raadpleeg AFSTELLING TOERENTAL- EN DRUKREGELING in het
hoofdstuk ONDERHOUD van dit handboek. (17/244, 21/224)
Vervang de klep.
Vervang de klep.
75
9/274, 9/304, 12/254, 17/244, 21/224