74
OPSPOREN VAN STORINGEN
STORING
OORZAAK
Geen reactie van het
Noodstop geactiveerd.
instrumentenpaneel
Accu's niet aangesloten.
wanneer de schakelaar
in de (I)-stand wordt
Zekering bij startmotor
gezet.
'gesprongen'.
Motor start niet.
Lage acculading.
Slechte aarding.
Losse aansluiting.
Brandstoftekort.
Relais is defect.
Defecte stopsolenoïde.
Motor stopt terwijl het
Laag brandstofpeil.
in bedrijf is of wil niet
starten.
Veiligheidsuitschakeling is actief.
De motor start maar
Elektrische storing
slaat af als de
Lage motoroliedruk.
schakelaar weer in de I-
stand wordt gezet.
Laag waterpeil
Defect relais
Defecte sleutelschakelaar
De motor start maar wil
Elektrische storing.
niet blijven draaien of
Lage motoroliedruk.
hij schakelt vroegtijdig
uit.
Systeem voor
veiligheidsuitschakeling is actief.
Brandstoftekort.
Schakelaar storing.
Hoge compressorolietemperatuur.
Water aanwezig in het
brandstofsysteem.
Defect relais.
Motor oververhit.
Laag waterpeil
Geblokkeerde radiateur.
Minder koellucht uit de ventilator.
Defecte thermostaat
Motortoerental te laag.
Verstopt brandstoffilter.
Verstopt luchtfilter.
Defect regelventiel.
Voortijdige ontlasting.
Excessieve trillingen.
Motortoerental te laag.
Lekkende
Slecht geplaatste olieafdichting.
olieafdichting
Raadpleeg ook de Handleiding van de motorfabrikant.
9/274, 9/304, 12/254, 17/244, 21/224
OPLOSSING
Noodstopknop resetten.
Accu's aansluiten.
Zekering vervangen.
Controleer de spanning op de ventilatorriem, de accu- en
kabelaansluitingen.
Controleer de aardingsleidingen en maak ze indien nodig schoon.
Zoek de aansluiting op en sluit deze goed aan.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Vervang het relais.
Controleer de stopsolenoïde.
Vul de brandstoftank en ontlucht het brandstofsysteem indien nodig.
(Raadpleeg het HOOFDSTUK ONDERHOUD).
Controleer de schakelaars van de veiligheidsuitschakeling.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer of het waterlampje gedoofd is.
Controleer de relais.
Controleer de sleutelschakelaar.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer de schakelaars voor veiligheidsuitschakeling.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Test de schakelaars.
Controleer het compressoroliepeil en de oliekoeler. Controleer de
ventilatoraandrijving.
Controleer de waterafscheider en maak indien nodig schoon.
Controleer het relais in de houder en vervang het indien nodig.
Controleer het peil en vul zo nodig bij.
Stop de machine en reinig de koellamellen met perslucht of stoom. Gebruik
een lagere druk voor het reinigen van de lamellen.
Controleer de ventilator en de aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen
in het ventilatorhuis.
Controleer de thermostaat en vervang indien nodig.
Controleer en vervangen indien nodig.
Controleer en vervang het element indien nodig.
Controleer het regelsysteem.
Controleer de regeling en de werking van de luchtcilinder.
Zie "Motortoerental te laag"
Vervang de olieafdichting