12
BEDIENINGSINSTRUCTIES
VÓÓR INBEDRIJFSTELLING
1. Plaats de machine zo horizontaal mogelijk. Het machineontwerp
staat een marge toe van 10 graden, zowel in de lengte als zijwaarts,
ten opzichte van de horizontale positie. Het is de motor, niet de
compressor, die de beperkende factor is.
Wanneer de machine niet vlak staat, is het belangrijk om het
motoroliepeil nagenoeg op het maximumniveau te houden (in
horizontale stand).
LET OP: vul niet meer olie bij in de motor of compressor dan het
maximumniveau.
2. Controleer of de motorsmeerolie in overeenstemming is met de
bedieningsinstructies in het Bedieningshandboek voor de motor.
3. Controleer het
compressoroliepeil
scheidingstank.
4. Controleer het dieselbrandstofpeil. Een goede regel is om het aan
het einde van elke werkdag bij te vullen. Hierdoor wordt
condensatie in de tank voorkomen.
LET OP: Tijdens het bijtanken:
•
moet de motor uitgeschakeld zijn.
•
mag er niet gerookt worden.
•
moeten alle vlammen gedoofd zijn.
•
mag de brandstof niet in contact komen met hete
oppervlakken.
•
moeten er persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen
worden.
9/274, 9/304, 12/254, 17/244, 21/224
in
het
peilglas op
de
5. Tap het water af uit de waterafscheider van het brandstoffilter,
waarbij u ervoor zorgt dat het eventueel vrijkomende brandstof
veilig wordt opgevangen.
6. Controleer
het
radiateur-koelvloeistofpeil
horizontale stand).
7. Open de bedrijfsklep(pen) om er zeker van te zijn dat alle druk in
het systeem wordt afgelaten. Sluit de bedrijfsklep(pen).
8. LET OP: zorg ervoor dat de afschermingen/deuren gesloten
zijn tijdens het gebruik. Zo niet, dan kan dit leiden tot
oververhitting en kunnen operators bloot worden gesteld
aan hoge geluidsniveaus.
9. Controleer of de noodstop werkt. Trek de knop omhoog om deze te
deactiveren.
10.Sluit de handmatige ontlastklep binnenin de machine, bovenop de
scheidingstank.
Wanneer de machine ingeschakeld of bediend wordt bij temperaturen
onder of rond 0°C , zorg dan dat de werking van het regelsysteem, de
uitlaatklep, de veiligheidsklep en de motor niet door ijs of sneeuw wordt
gehinderd en dat alle inlaat- en uitlaatpijpen en leidingen vrij zijn van
ijs en sneeuw.
(bij
machine
in