D
C
E
Fig. 15: Voorbeeld voor een fundament-
draadaansluiting
Aansluiting van de leidingen
r ≈ 2,5 * (d-2s)
5 x DN
Fig. 16: Stabiliseringszone voor en achter de pomp
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-CronoLine-IL, CronoTwin-DL, CronoBloc-BL
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering.
• Bij het opvoeren uit een reservoir moet altijd voor voldoende vloei-
stof boven de zuigaansluiting van de pomp gezorgd worden, zodat
de pomp in geen geval kan drooglopen. De minimale toevoerdruk
moet worden aangehouden.
AANWIJZING:
Bij installaties die geïsoleerd worden, mag alleen het pomphuis
worden geïsoleerd, niet de lantaarn en de motor.
Voorbeeld voor een fundament-draadaansluiting (Fig. 15):
A B
• Het complete aggregaat bij het opstellen op het fundament met
behulp van een waterpas (op as/drukstuk) uitlijnen.
• Onderlegplaten (B) steeds links en rechts dichtbij het bevestigings-
materiaal (bijv. steenschroeven (A)) tussen grondplaat (E) en funda-
ment (D) aanbrengen.
• Bevestigingsmateriaal gelijkmatig en strak vastdraaien.
• Bij afstanden > 0,75 m de grondplaat centraal tussen de
bevestigingselementen ondersteunen.
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering.
• De pomp mag in geen geval als vast punt voor de leiding worden
gebruikt.
• De NPSH-waarde van de installatie moet steeds groter zijn dan de
vereiste NPSH-waarde van de pomp.
• De krachten en momenten die door het leidingsysteem op de pomp-
flens worden uitgeoefend (bijv. door verdraaiing of warmte-uitzet-
ting) mogen de toegestane krachten en momenten niet
overschrijden.
• De leidingen direct voor de pomp opvangen en spanningsvrij
aansluiten. Het gewicht ervan mag de pomp niet belasten.
• De zuigleiding zo kort mogelijk houden. De zuigleiding naar de pomp
gestaag stijgend, bij toevoer dalend leggen. Mogelijke luchtbellen
vermijden.
• Als een vuilvanger in de zuigleiding vereist is, moet de vrije doorsnede
ervan overeenkomen met 3 – 4 maal de doorsnede van de leiding.
• Bij korte leidingen moeten de nominale diameters minstens overeen-
komen met die van de pompaansluitingen. Bij lange leidingen moet de
meest efficiënte nominale diameter specifiek worden berekend.
• Verbindingsstukken op grotere nominale diameters moeten met een
uitbreidingshoek van ca. 8° worden uitgevoerd, om hoger drukverlies
te vermijden.
AANWIJZING:
Voor en achter de pomp moet een stabiliseringszone in de vorm van
een rechte leiding worden voorzien. De lengte van deze stabilise-
ringszone moet minimaal 5 x DN (5-voudige nominale diameter) van
de pompflens bedragen (Fig. 16). Deze maatregel dient om stro-
mingscavitatie te voorkomen.
• Flensafdekkingen van zuigaansluiting en drukstuk van de pomp
verwijderen vóór het aanbrengen van de leiding.
Nederlands
99