.CZ`<<`.
B
|Ö¼
f Open de ontluchtingsventielen op het hoogste punt van de
installatie en sluit deze opnieuw af zodra er warmtedragerv-
loeistof naar buiten komt.
10.12 Drukcontrole
f Sluit de afsluitkranen voor de ontluchters, zodat er geen
drukdaling kan optreden.
f Breng, bijvoorbeeld met een hydraulische opvoerpomp, een
druk van 0,78 MPa (7,8 bar) in het systeem tot stand.
f Sluit de KFE-kraan aan op de vulzijde.
f Sluit het kapventiel om de drukdaling te kunnen meten.
De druk mag na 15 minuten niet zijn gedaald!
Om de veiligheidsklep te monteren moet de installatie weer wor-
den leeggemaakt.
f Open de ontluchters op het hoogste punt in de installatie.
f Open het instelventiel van het zonnestation door de sleuf van
de debietinstelschroef, boven de debietindicator naar de ver-
ticale positie te draaien.
f Om de installatie leeg te maken opent u de KFE-kranen aan
de vulzijde en aan de aftapzijde.
f Laat de installatie leeglopen.
f Open het kapventiel.
Toestel- en milieuschade
Monteer de veiligheidsklep als de drukcontrole is uit-
gevoerd.
10.13 Dichtheidscontrole
Toestel- en milieuschade
De isolatie mag pas worden aangebracht als de dich-
theidscontrole is uitgevoerd.
f Vul de installatie opnieuw.
f Breng met de vulpomp een druk van 0,5 MPa (5 bar) tot
stand.
f De testdruk mag gedurende twee uur niet dalen.
f Ook als de collectoren zijn afgedekt, zijn drukschommelingen
door wisselende zonnestraling mogelijk.
f Voer een visuele controle uit op alle verbindingspunten van
de zonne-installatie.
ê¼¼ùé¼ù
10.14 Afsluiten van het vulproces
f Verlaag de installatiedruk naar de vereiste vuldruk. Als de in-
stallatie koud is, is de minimale vuldruk 0,35 MPa (3,5 bar).
f Sluit de vul- en aftapkranen af met de bijgeleverde
afsluitkappen.
f Breng het veiligheidsgegevensblad van de warmtedragervlo-
eistof aan op de installatie!
f Laat de zonne-installatie 's nachts rusten.
f De volgende morgen, voor het begin van de krachtige
zonnestraling, ontlucht u de installatie opnieuw op de
ontluchtingsventielen.
f Stel de zwaartekrachtrem buiten dienst door de kogelkraan
naar de verticale positie te draaien.
Info
Tijdens de normale werking moeten de afsluitkranen voor
de ontluchters in de omgeving van de collector altijd ges-
loten worden gehouden.
Toestel- en milieuschade
De afvoer van de veiligheidsklep moet uitmonden in een
opvangbak die de volledige inhoud van de installatie kan
opnemen. Bij kleine installaties volstaat hiervoor de leeg-
gemaakte warmtedragerbus. De verbruikte warmtedra-
gervloeistof moet op de voorgeschreven manier worden
verwijderd (stort of verbrandingsinstallatie).
10.15 Isolatie
Ga na of de installatie aan een drukcontrole werd onderworpen
en er een dichtheidscontrole werd uitgevoerd voor de isolatie
werd aangebracht.
Isoleer alle buizen. Het isolatiemateriaal moet ter plaatse worden
voorzien.
ê ê
¼ ®ê| ¼ ¼
ê÷ ¼ | ®¼ ê
|
©
tot 22
20
22 - 35
30
35 - 100
gelijk aan de buisbinnendiameter
Bij isolatiematerialen met een ander warmtegeleidend vermogen
dient u de dikte van de isolatielaag om te rekenen.
Gebruik voor de isolatie van de buitenbuizen temperatuur- en UV-
bestendig isolatiemateriaal: minerale wol die is voorzien van een
aluminium roosterfolie, een flexibele EPDM-slang of een EPDM-
slang met gesloten poriën.
Bij de minerale wol is een vaste ommanteling uit aluminiumplaat
aan te bevelen. De EPDM-slang kan worden voorzien van een UV-
bestendige verflaag.
f Voorzie de collectordompelhuls, de schroefkoppelingen en de
dakdoorvoer van een isolatie die voegdicht gesloten, tempe-
ratuur- en UV-bestendig moet zijn.
f Snij het isolatiemateriaal eventueel aan de zijkant in en kleef
de sleuf dicht na montage.
f Bescherm de isolatie tegen stukbijten door vogels en
marters.
ù| ê¼
¼¼
¼Ö¼ù¼ê®¼ ® ¼
Ö¼
|
Ñ q
: êõ Ô ³
ZHù
¼ ê