temperatuursondes zijn uitwisselbaar en er is geen temperatuurkalibratie nodig wanneer ze worden
vervangen.
Als de temperatuurmetingen onnauwkeurig zijn, moet een kalibratie worden uitgevoerd.
Voor een nauwkeurige kalibratie, neem contact op met Hanna Instruments, of volg de onderstaan-
de instructies.
Kalibratiemodus
Met uitgeschakeld instrument, druk op / en schakel tegelijkertijd het instrument in. De
kalibratie wordt weergegeven. Druk op 'T' om de temperatuurkalibratie te activeren.
temperatuurkalibratie
• Voorziein een bekerglas met ijs en water en één met warm water (ongeveer 50 °C). Plaats
isolatiemateriaal rond de bekerglazen om temperatuurveranderingen te minimaliseren.
• Gebruik een geijkte thermometer met een resolutie van 0,1 °C als referentiethermometer. Sluit
de temperatuursonde aan op de juiste aansluiting.
• Dompel de temperatuursonde of de pH-elektrode met temperatuurvoeler in het bekerglas zo
dicht mogelijk bij de referentiethermometer. Wacht een paar seconden om de sonde te laten
stabiliseren.
• Gebruik de pijltoetsen om het kalibratiepunt van ijs en water in te stellen, gemeten door de re-
ferentiethermometer. Wanneer de waarde stabiel is en binnen het bereik van het geselecteerde
kalibratiepunt wordt de CFM-toets weergegeven. Druk op CFM om te bevestigen.
• Het tweede kalibratiepunt wordt weergegeven.
• Dompel de temperatuursonde in het tweede bekerglas zo dicht mogelijk bij de referentiether-
mometer. Wacht een paar seconden totdat de waarde stabiliseert.
• Gebruik de pijltoetsen om het kalibratiepunt naar de waarde van het hete water in te stellen.
• Wanneer de waarde stabiel is en binnen het bereik van het geselecteerde kalibratiepunt wordt
CFM weergegeven.
• Druk op CFM om te bevestigen. Het instrument keert terug naar de meetstand.
23