26. CONTROLES EN AFSTELLINGEN
Dit instrument is een precisie-instrument dat zorgvuldig moet worden afgesteld.
Voer dan ook altijd voor het gebruik van het instrument de procedures voor
controle en afstelling uit, zodat u verzekerd bent van nauwkeurige meetresultaten.
• Voer het controleren en afstellen uit in de juiste volgorde, van "26.1 Buisniveau"
tot "26.7 Constante voor additieve afstand"
• Daarnaast moet u het instrument goed controleren wanneer het langere tijd niet
is gebruikt, nadat het is vervoerd of als het mogelijk beschadigd is geraakt door
bijvoorbeeld een harde schok.
26.1
Buisniveau
De buis is gemaakt van glas en is dus gevoelig voor temperatuurschommelingen
of schokken. Het buisniveau kunt u als volgt controleren en afstellen.
PROCEDURE Controleren en afstellen
1. Stel het instrument waterpas en
controleer of de bel van het
buisniveau goed is ingespeeld.
!
"7.2 Horizontaal zetten" stappen
3 en 5.
2. Draai het bovenste gedeelte van
het instrument 180° en
controleer andermaal of de bel
goed is ingespeeld.
Is de bel nog steeds ingespeeld,
dan zijn er geen aanpassingen
nodig.
Wanneer de bel niet meer goed is
ingespeeld, gaat u op
onderstaande wijze te werk.
3. Draai voetschroef C in de juiste
positie om de afwijking voor de
helft weg te nemen.
4. Corrigeer de andere helft van de
afwijking door de stelschroef
van het buisniveau te draaien
met de stelpen.
Wanneer u de stelschroef linksom
draait, wordt de bel in dezelfde
richting ingespeeld.
1/2
Centreren
127