Kabelaansluitingen
De systeemonderdelen moeten worden aangesloten voordat het apparaat wordt gebruikt.
1. Sluit alle signaalinterfacekabels aan zoals afgebeeld in de afbeeldingen (dun zwart).
2. Sluit alle stroominterfacekabels aan zoals afgebeeld in de afbeeldingen, behalve de
hoofdkabels op het stopcontact (zwart gestippeld).
3. Controleer het voltage:
- Op de stroomtoevoereenheid, moet u er zeker van zijn dat de voltagekiezers
de juiste voltage-instellingen zijn ingesteld.
- Op de Isolerende transformatoreenheid, moet u er zeker van zijn dat het juiste
voltagetype wordt gebruikt.
4. Verbind de hoofdkabel met het stopcontact (blauw gestippeld).
5. Druk op de aan/uit-knop
schakelen.
LET OP Gebruik alleen optionele apparaten gespecificeerd door Natus om te voldoen aan
IEC 60601-1.
LET OP Gebruik altijd afgeschermde stroomkabels van Natus ter voorkoming van brommen,
vooral in de buurt van de patiënt of de versterker.
OPMERKING
Door het loskoppelen van de stroomkabel van de netspanning op de hoofdunit
wordt de netspanning van het volledige systeem losgekoppeld.
OPMERKING
Zorg dat het apparaat dat op het stopcontact is aangesloten zodanig is
gepositioneerd dat het, indien nodig, eenvoudig weer losgekoppeld kan worden.
OPMERKING
HS LINK – Meerde typen modules kunnen woorden aangesloten op HS LINK (zie G,
H en O in de afbeelding hierboven). Bepaalde typen modulecombinaties zijn beperkt vanwege het
stroomlimiet van HS LINK. Modulebeperkingen worden softwarematig bestuurd.
OPMERKING
HS LINK – Modules (G, H en O) verbonden met HS LINK kunnen zekere limitaties
hebben vanwege de stroomverbruiksomstandigheden van het systeem. Limitaties zijn hardware
gerelateerd en kunnen worden vermeden door het gebruik van een DC-stroomtoevoer (N).
op het voorpaneel van de computer om het systeem in te
15
Gebruikshandleiding voor de hardware
op