Voorfilter
De toevoerpomp is voorzien van een voorfilter (fig. 4).
Het onderhoud hiervan beperkt zich tot het elke 8000
km reinigen van het gassfilter en de filterkolf.
Tegelijkertijd dient de afdichtring te worden gecon-
troleerd. Een verharde ring geeft aanleiding tot het
aanzuigen van lucht en moet dus worden vervangen.
Fig. 4.
Voorfilter.
1.
Klembeugel
2.
Kartelmoer
3.
Gaasfilter
CONTROLE
Verwijder de sluitpluggen van de plunjer en van de
kleppen.
Controleer of de klepschotels en de klepzittingen niet
zijn ingeslagen en klepveren nog bruikbaar zijn. Stot-
er, drukstift en plunjer moet gemakkelijk nochtans
zonder voelbare speling heen en weer kunnen worden
bewogen. Drukstift en plunjer mogen niet zijn bescha-
digd door onreinheden in de brandstof. Controleer de
O-ring op zijn bruikbaarheid.
Dichtheid-controle
Spoel alle onderdelen goed schoon, dompel ze in gas-
olie en zet de toevoerpomp weer in elkaar.
Plug de perszijde van de pomp af en sluit de zuigzijde
op een persluchtdruk van 2 atm. aan. Dompel de
pomp in een oliebad onder en beweeg de drukstift op
en neer. Bij deze handeling mogen nergens – ook niet
bij de boringen in de stoter – luchtbellen naar buiten
ontwijken.
Opvoerdruk-controle
Monteer de toevoerpomp op een brandstofinspuit-
pomp of op een toevoerpomp-testapparaat. Verbind
NL-06-69
Recovered by ms Roboot - www.roboot.nl
26.0496
4.
Filterkolf
5.
Afdichtring
Werkplaatsinstructies DAF DH 825
alle aansluitingen en laat de pomp met 600 omw./min.
draaien. Sluit langzaam de kraan in de persleiding en
lees de opvoerdruk af. Deze moet 2,5 - 4,5 atm. be-
dragen. Open daarna de kraan weer langzaam.
Zuigleiding-controle
Verwijder zuig- en persleiding en laat de pomp met
laag toerental draaien, totdat er zich helemaal geen
brandstof meer in bevindt. Laat de pomp vervolgens
met 100 omw./min. draaien en sluit de zuigleiding we-
er aan. Afhankelijk van de gebezigde installatie mogen
er nu ten hoogste 120 seconden verlopen alvorens de
pomp brandstof begint te leveren.
Opbrengst-controle
Het controleren van de opbrengst moet altijd plaatsvin-
den terwijl er een tegendruk van 1 - 1,1 atm. wordt uit-
geoefend. De meting geschiedt gedurende 1 minuut
bij een toerental van 100 omw./min. De opbrengst
moet dan tenminste bij model FP/K22 P5 270 cc en bij
model FP/KE22 AD 230 cc bedragen. Slechts wan-
neer onzekerheid bestaat, moet de opbrengst ook ge-
durende 1 minuut bij 1000 omw./min. worden gecon-
troleerd. De opbrengst moet dan tenminste bij model
FP/K22 P5 1800 cc en bij model FP/KE22 AD 2000 cc
bedragen.
Controle van handpomp
De pompcilinder mag geen beschadigingen tonen. De
pompplunjer moet over zijn volledige slag gelijkmatig
en zonder overmatige weerstand door de cilinder
glijden. De passing tussen cilinder en plunjer moet
zodanig zijn, dat bij het wegzuigen van de lucht aan
een zijde van de plunjer, deze laatste zich als gevolg
hiervan niet in de cilinder verplaatst.
30