Nederlands
Modus 3
Als de systeemdruk onder de inschakeldruk
komt (menu 1.04), wordt een aangesloten pomp
onmiddellijk ingeschakeld (1).
Als het vereiste debiet in de installatie afneemt,
stijgt de druk weer en als de uitschakeldrempel (3)
(menu 1.05) wordt overschreden, wordt de pomp
uitgeschakeld (5) na een instelbare nalooptijd
(menu 1.06).
In modus 3a wordt de pomp uitgeschakeld via een
debietschakelaar (zie modus 1).
In modus 3b wordt de pomp uitgeschakeld via een
debietsensor (zie modus 2).
Modus 4
Als de systeemdruk onder de inschakeldruk komt
(instelling op de drukschakelaar), wordt het druk-
schakelaarcontact gesloten en schakelt het scha-
keltoestel zonder vertraging een aangesloten
pomp in (1).
Als het vereiste debiet in de installatie afneemt,
stijgt de druk weer - het drukschakelaarcontact
opent wanneer de uitschakeldrempel (3) wordt
overschreden en de pomp wordt uitgeschakeld (5)
na een instelbare nalooptijd (menu 1.06).
Bedrijfssituatie van de pompen
De bedrijfssituatie van de pompen kan worden
geselecteerd in de menu's 3.02 tot 3.04
(Handmatig, Uit, Auto).
In handbedrijf draait de pomp zolang de bedie-
ningsknop wordt ingedrukt.
Reservepomp
In toestellen met meer dan één pomp wordt één
pomp gedefinieerd als reservepomp en wordt
deze niet geactiveerd tijdens normaal bedrijf.
Deze pomp wordt alleen actief als er een pomp
uitvalt door een storing.
De reservepomp valt echter onder de stilstands-
bewaking en wordt bij de pompwisseling en
pomp-kick mee aangesproken.
Deze functie is vooraf ingesteld in de fabriek en
kan niet worden gewijzigd.
Pompwisseling
Om ongelijkmatige looptijden van de afzonderlijke
pompen te voorkomen vindt standaard een
pompwisseling plaats. D.w.z. dat nadat alle pom-
pen zijn uitgeschakeld er een wisseling van de
pompen plaatsvindt bij de volgende start.
12
Pomp-kick
Om langere stilstandtijden van de aangesloten
pompen te vermijden, kan een cyclische testloop
(pomp-kickfunctie) uitgevoerd worden (menu
5.40 op "on"). Een testloop wordt alleen uitge-
voerd als alle pompen zijn gestopt.
Als de pomp-kick wordt geactiveerd, moeten de
volgende parameters ook worden ingesteld:
• Menu 5.41: Definitie of de pomp-kick ook moet
plaatsvinden als de pompen via "ExternOff" wor-
den uitgeschakeld.
• Menu 5.42: Tijdsinterval waarna een pomp-kick
uitgevoerd moet worden.
• Menu 5.43: Looptijd van de pomp-kick.
Droogloopbeveiliging
Via de melding van een minimaaldrukschakelaar of
een breektank-vlotterschakelaar kan via een ver-
breekcontact een melding van watergebrek naar
het schakeltoestel worden gestuurd.
Als het contact open is, worden de pompen uitge-
schakeld nadat de vertragingstijd is verstreken die
in menu 5.62 kan worden ingesteld. Wanneer de
meldingang binnen de vertragingstijd weer wordt
gesloten, leidt dat niet tot een uitschakeling.
De installatie wordt na een uitschakeling wegens
watergebrek automatisch weer gestart wanneer
de meldingang wordt gesloten (vertragingstijd
volgens menu 5.63).
De storingsmelding wordt na opnieuw starten
vanzelf gereset, maar kan in het geschiedenisge-
heugen worden uitgelezen.
Extern uit
Via een verbreekcontact kan het schakeltoestel
extern worden gedeactiveerd. Deze functie heeft
voorrang; alle draaiende pompen worden uitge-
schakeld.
Gedrag bij een sensorfout (druksensor of
debietsensor)
Als er een sensorfout (bijv. draadbreuk) optreedt
in de installatie, kan in menu 5.45 worden gedefi-
nieerd of en met hoeveel pompen de installatie
(dan ongeregeld) blijft draaien. Dit betekent dat
een watervoorziening ook mogelijk is in het geval
van een dergelijke storing.
Plausibiliteitscontrole
Wanneer de systeemdruk daalt en een pomp start,
moet er een debiet ontstaan in de installatie. Een
overeenkomstig signaal van de debietschakelaar/
-sensor moet dan binnen 10s aanwezig zijn,
anders wordt een plausibiliteitsalarm (E090)
geactiveerd.
Bij een pomp-kick wordt de plausibiliteit niet
gecontroleerd.
WILO SE 06/2024