Oppikpunten configureren
E 2004 Nordson Corporation
Afb. 4-11
Het scherm Oppikpuntconfiguratie
1. De toets Cijfertoetsenpaneel
OPMERKING: Als u de encoderresolutie wijzigt veranderen mogelijk ook
de oppikpunten, zodat u al uw oppikpunten dan opnieuw zou moeten
invoeren. Handel als volgt om zeker te zijn dat uw encoderresolutie correct
is en om te voorkomen dat u al uw pistooloppikpunten opnieuw moet
configureren:
1. Configureer het oppikpunt voor één pistool, hetgeen het verst van de
zonefotocellen vandaan is gemonteerd.
2. Hang een werkstuk aan de transportband.
3. Stel voor de werkstukpreset de zonetoewijzing voor het pistool in en stel
de voorloop- en nalooptriggerpunten in op nul.
4. Laat het werkstuk door de cabine lopen en controleer of het bewuste
pistool correct aan en uit triggert op de voorrand en achterrand van het
werkstuk.
5. Pas de encoderresolutie aan om zo nodig te compenseren voor
eventuele fouten in de triggering en configureer dan de oppikpunten
voor uw overige pistolen.
Om oppikpunten in te stellen raakt u het Dataveld voor elk pistool aan en
voert u het oppikpunt in. Gebruik de draaiknop of het cijfertoetsenpaneel op
het scherm. Om de cijfertoetsen te gebruiken raakt u eerst het dataveld
aan en vervolgens de toets Cijfertoetsenpaneel .
Raak in het scherm Systeemconfiguratie de
toets Oppikpuntgereedschap aan om het
scherm Oppikpuntconfiguratie te openen:
Het oppikpunt is de afstand vanaf de
zonefotocellen tot de spuitpistolen (hartlijn tot
hartlijn). Voor elk spuitpistool moet u een
oppikpunt invoeren.
2. De toets Opslaan
4-13
Configuratie
1
2
P/N 7105271C