2-6
Beschrijving
Luchtstroom
Voorloop- en nalooptriggering
P/N 7105271C
Select Charge-modus
In de Select Charge-modus kiest u uit vier mogelijke elektrostatische
ladingsmodi. De instellingen voor modus 1 (Hercoaten), 2 (Speciaal) en 3
(Diepe uitsparing) kunnen niet worden gewijzigd. Select Charge-modus 4
kan de gebruiker zelf programmeren, om zelf instellingen voor kV en µA in
te voeren. In modus 0 is Select Charge uitgezet en kunt u zelf de kV- of
AFC-waarde instellen. Zie het hoofdstuk Presets instellen in deze
handleiding voor een gedetailleerde beschrijving van elke modus en de
toepassing ervan.
Het iControl-systeem regelt de luchthoeveelheid naar de
pistoolpoederpompen, zodat de poederstroom naar de spuitpistolen
consistenter en stabieler is dan bij systemen die de luchtdruk afregelen. De
luchtstroomregeling omvat precisieregelaars en digitale iFlow-luchtmodules.
Eén regelaar levert lucht naar twee digitale iFlow-luchtstroommodules. Elke
module levert transportlucht en verstuivingslucht naar twee poederpompen,
plus pistoollucht (elektrodespoellucht) naar twee spuitpistolen.
Transportlucht en verstuivingslucht worden in- en uitgeschakeld als de
pistolen aan en uit worden getriggerd.
De modules verzorgen een gesloten-kringregeling voor de hoeveelheid
transportlucht− en verstuivingslucht, met continue uitlezing en aanpassing
van het signaal, om zo de luchtstroom te handhaven volgens de
instellingen. De regelaars leveren lucht op een constante druk naar de
luchtstroommodules, zodat de gesloten-kringregeling in het geijkte bereik
kan functioneren. De regelaars worden op de fabriek ingesteld op 5,86 bar
(85 psi)—wijzig deze instellingen niet.
De maximumcapaciteit per poederpomp is 13,6 m
(transport- of verstuivingslucht) heeft een maximumcapaciteit van
3
6,8 m
/uur.
Twee magneetkleppen op de modules regelen de stroom pistoollucht
(elektrodespoellucht) naar de spuitpistolen. De luchthoeveelheid wordt bij
de uitgang afgeregeld via een restrictor met vaste boring. U kunt de
magneetkleppen instellen om samen met pistolentriggering aan en uit te
gaan of om een continue luchtstroom te leveren.
Terwijl de werkstukken door de cabine bewegen, worden de spuitpistolen
aan- en uit getriggerd op basis van hun oppikpunten en de ingevoerde
instellingen voor voorloop en naloop.
Het oppikpunt is de afstand van de zonefotocellen tot de spuitpistolen. Elk
spuitpistool of -pistolenbank kan zijn eigen oppikpunten hebben. De
oppikpunten worden bij de systeemconfiguratie ingesteld, omdat ze alleen
veranderen als de pistolen of de zonefotocellen worden verplaatst.
Voorloop: De afstand vanaf de spuitpistolen tot de voorrand van het
werkstuk. Voorloopwaarden kunnen positief, negatief of nul zijn.
S
Bij een positieve voorloop gaan de spuitpistolen aan voordat de
voorrand is genaderd (verlengde spuittijd).
S
Bij een negatieve voorloop gaan de spuitpistolen aan nadat de voorrand
is gepasseerd (verkorte spuittijd).
S
Bij een voorloop van nul gaan de spuitpistolen aan zodra de voorrand
op het oppikpunt is (perfecte oppikking).
3
/uur. Elk kanaal
E 2004 Nordson Corporation