Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Installeren Van De Warmtebenuttingsinstallatie; Elektrische Aansluiting - Stiebel Eltron WPF 5 Gebruiks- En Montage-Aanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

2.9.4 Installeren van de
warmtebenuttingsinstallatie
2.9.4.1 De warmtebenutttingsinstallatie
(verwarmingscircuit) dient overeenkomstig
de geldende technische richtlijnen uitgevoerd
te worden. Voor de veiligheidstechnische
uitrusting dient DIN 4751 blad 2 in acht
genomen te worden.
Voor de aansluiting op de warmtepomp
dient de verwarmingsinstallatie op dichtheid
gecontroleerd, grondig doorgespoeld, gevuld
en zorgvuldig ontlucht te worden.
Bij het vullen van de installatie met
verwarmingswater moet rekening worden
gehouden met VDI 2035, blad 1. Dit betekent
dus dat
z
tijdens de levensduur van de installatie de
som van het totale vul- en suppletiewater
het drievoudige van het nominale volume
van de verwarmingsinstallatie niet mag
overschrijden,
z
de som van de aardalkaliën in het water
< 3,0 mol/m³ moet zijn,
z
de totale hardheid van het water < 16,8° d
moet zijn en
z
als de hierboven vermelde vereisten niet
vervuld zijn, het water moet worden
onthard.
Als het specifieke installatievolume > 20 l/
kW verwarmingsvermogen is (bijv. bij
installaties met bufferreservoir), moet het
verwarmingswater algemeen worden onthard.
Er dient voor gezorgd te worden dat de
verwarmingsaanvoer- en retourleiding op de
juiste manier zijn aangesloten (afb. 5).
Om de geluidsoverdracht van de installatie
aan de waterzijde te reduceren, zijn flexibele
drukslangen vereist (voor bestelnr. zie hfdst.
2.3). De warmte-isolatie dient overeenkomstig
de verordening voor verwarmingsinstallaties
uitgevoerd te worden.
2.9.4.2 Bufferreservoir
Om een storingsvrije werking van de
warmtepomp te garanderen, is het gebruik
van een bufferreservoir aan te bevelen. Het
bufferreservoir dient voor de hydraulische
ontkoppeling van de volumestromen in het
warmtepompcircuit en het verwarmingscircuit.
Wordt b.v. de volumestroom in het
verwarmingscircuit via thermostaatkleppen
gereduceerd, dan blijft de volumestroom in
het warmtepompcircuit constant.
Wanneer een buffervat wordt toegepast, moet
bij de inbedrijfname van de WPF de parameter
Continuloop WP-circulatiepomp op UIT wor-
den ingesteld.
2.9.4.3 Circulatiepomp (bufferpomp)
De bufferpomp is in de WPF ingebouwd. Bij
het ontwerp van de trillingsdempers en het
leidingwerk tussen de warmtepomp en het
bufferreservoir dient rekening gehouden
te worden met de beschikbare externe
opvoerhoogte van 2,8 m.
Bij het gebruik van de WPF voor de warm-
waterbereiding dient de koppeling tussen
de warmtepomp en de warmwaterboiler
zodanig uitgevoerd te worden, dat het totale
drukverlies buiten de warmtepomp geringer
is dan de beschikbare externe opvoerhoogte
van 2,8 m.
2.9.4.4 Circulatiepomp (verwarmingspomp)
Wordt er geen buffervat (bufferreservoir)
gebruikt, dan dient bij het ontwerp van het
verwarmingscircuit rekening gehouden
te worden met de maximaal beschikbare
externe druk van 280 hPa. De nominale
volumestroom van de warmtepomp dient door
de inbouw van een overstroomklep bij elke
bedrijfstoestand van de verwarmingsinstallatie
gegarandeerd te zijn.
2.9.4.5 Warmte-energiemeters
Bij de inbouw van warmte-energiemeters
bij de verwarmingszijde dient rekening
gehouden te worden met het bijkomende
drukverlies. De vuilopvangsystemen in de
warmteverbruiksmeters raken door de
in het verwarmingscircuit meegevoerde
verontreinigde deeltjes gemakkelijk verstopt,
waardoor het drukverlies nog groter wordt.
2.9.4.6 Zuurstofdiffusie
Bij niet-diffusiedichte vloerverwarmingen
van kunststofbuizen of bij open
verwarmingsinstallaties kan bij het gebruik
van stalen verwarmingselementen, stalen
buizen of buffervaten door zuurstofdiffusie
corrosie aan de stalen onderdelen ontstaan.
De corrosieproducten, zoals b.v. roestmodder,
kunnen zich in de condensor van de
warmtepomp afzetten en door de daardoor
ontstane doorsnedevernauwing tot
capaciteitsverliezen van de warmtepomp of
tot uitschakeling van de warmtepomp door de
hogedrukbeveiligingsschakelaar leiden.
Het gebruik van de warmtepomp van het type
WPF in verbinding met niet
diffusiedichte leidingen is daarom niet
toegestaan.
2.9.4.7
Kalkafzetting
Bepalend voor de afzetting van kalksteen
in warmwatertoestellen zijn: de watercon-
ditie, werkingscondities en het volume. Om
schade aan ventielen, warmtewisselaar en
verwarmingselement te voorkomen, is de
waterkwaliteit te testen en volgens VDI 2035 te
controleren.
Opmerking.: De kennis omtrent de hard-
heid van het water alleen is niet voldoende.
Belangrijk voor de kalksteenvorming is de
concentratie aan Calciumhydrogeencarbonaat.
Deze waarde kan men opvragen bij het wa-
terbedrijf.
2.9.4.8 Warmwaterbereiding
Voor de verwarming van warm water is
een warmwaterboiler met een inwendige
wisselaar nodig (zie speciale appendages op
pag. 13). Het benodigde oppervlak van de
warmtewisselaar is tenminste 3 m
is een driewegafsluiter voor de schakeling
tussen het warmwaterverwarmingscircuit
en het verwarmingscircuit ingebouwd.
De bovenste wisselaaraansluiting van
de warmwaterboiler dient aan de
warmwateraanvoerleiding van de WPF (zie
afb. 5) gekoppeld te worden. De onderste
wisselaaraansluiting van de warmwaterboiler
dient aan de retourleidingaansluiting van
de WPF gekoppeld te worden. Daartoe moet
achter de trillingsdemper, die rechtstreeks op
de WPF moet worden aangesloten, een T-stuk
geplaatst worden, dat de retourleidingen
van het verwarmingscircuit en van het
warmwaterverwarmingscircuit bijeenbrengt.

2.10 Elektrische aansluiting

De elektrische aansluiting moet bij het
verantwoordelijke energiebedrijf aangemeld
worden. De aansluitwerkzaamheden
mogen alleen door een erkende installateur
overeenkomstig deze instructies uitgevoerd
worden!
 
Het toestel voor het begin van de
werkzaamheden op de schakelkast
spanningsvrij schakelen.
Neem VDE 0100 en de voorschriften van het
plaatselijke energiebedrijf in acht.
De WPF moet m.b.v. een extra voorziening
over een minimale afstand van 3 mm alpolig
van het net kunnen worden losgekoppeld.
Hiervoor kunnen veiligheidsschakelaars,
functieschakelaars, zekeringen etc.
gebruikt worden, die aan de installatiezijde
aangebracht moeten worden.
De aansluitklemmen bevinden zich in de
schakelkast (afb. 9 of 10) van de WPF en
zijn na verwijdering van de voorkap (afb. 3)
toegankelijk. Bij de verwijdering van de
voorkap dient men erop te letten, dat er geen
scheurtjes ontstaan in de leidingen die de
warmtepompmanager met de schakelkast
verbinden. Om het toestel elektrisch te kunnen
aansluiten, moet alleen nog het deksel (afb. 3)
gedemonteerd worden.
Bij het aanbrengen van de voorkap moet, zoals
in afb. 4 weergegeven, de bevestigingsstrip
met de bijbehorende schroeven en
tandschijven (in de extra verpakking)
gemonteerd worden. Alle aansluitleidingen en
de voelerleidingen moeten door de speciale
doorvoeren in de achterwand geleid worden
(pos. 7 in afb. 5).
 
De compressor mag uitsluitend in
één draairichting lopen. Wanneer
bij het starten van de compressor op het
display van de WPMiw de storingsmelding
Geen vermogen verschijnt, dient u de rich-
ting van het draaiveld te wijzigen door twee
fasen te verwisselen.
Nadat alle electrische verbindingen zijn
gemaakt, kan de aansluitstrip (X3) afgedekt en
verzekerd worden (Afb. 9 of 10).
Aansluitvermogen van de bijverwarming,
2
. In de WPF
Op de sticker onder het typeplaatje moet het
hokje van het betreffende
vermogen worden gemarkeerd.
23

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Wpf 5 sWpf 7Wpf 7 sWpf 10Wpf 10 sWpf 13 ... Toon alles

Inhoudsopgave