3.16
Als machines in gesloten ruimtes worden ingezet, dan moeten deze ruimtes
voldoende geventileerd en de aparte voorschriften opgevolgd worden.
3.17
Machines mogen alleen daar geparkeerd worden, waar ze geen obstakel voor
b. v. het openbare verkeer of het verkeer op het werkterrein vormen. Eventueel
moeten ze door waarschuwingssystemen, b. v. waarschuwingsdriehoeken,
signaallinten, knipper- of alarmlichten, beveiligd worden.
03_Veiligheid_nl.fm - V 0.1 - 7.5.12
Inzet in gesloten ruimtes
Werkonderbrekingen
Parkeer vóór werkpauzes en na afloop van het werk de machine op een
draagkrachtige en zo vlak mogelijke ondergrond en beveilig hem goed tegen
onopzettelijke beweging.
Zet vóór werkpauzes en na afloop van het werk de werkuitrustingen zo op de
grond of beveilig ze zo, dat ze niet in beweging kunnen komen.
Verlaat de machine niet voordat de werkuitrusting veilig neergezet of
beveiligd is.
Breng vóór het verlaten van de bestuurdersplek alle bedieningsinrichtingen
in nulstand, zet de remmen vast en schakel de werkhydrauliek uit.
Zet vóór het verlaten van de machine de aandrijfmotoren stil en beveilig ze
tegen onbevoegd in werking zetten (b. v. contactsleutel uit het slot trekken,
evt. accu isoleren).
TL210
3
Veiligheid
27 / 184
32