3
Veiligheid
3.10
De rijbanen moeten zo zijn aangelegd, dat er vlot en veilig kan worden gewerkt.
Dat wil zeggen dat ze voldoende breed moeten zijn, met een zo min mogelijke
helling en op een stabiele ondergrond worden aangelegd.
Bij rijbanen moeten afdalingen zo zijn aangelegd, dat de machine veilig
afgeremd kan worden.
De exploitant moet ervoor zorgen dat de machine overeenkomstig de
bepalingen van het wegenverkeersreglement uitgerust is, b. v. met verbandkist,
waarschuwingsdriehoek, gekeurde waarschuwingslamp, en dat de bestuurder
een geldige rijvergunning heeft.
Buiten het openbaar verkeer, b. v. op fabrieksterreinen, moeten de
verkeersregels nauwkeurig nageleefd worden. Deze aanwijzing moet ook ten
aanzien van de rijvergunning in acht genomen worden.
3.11
24 / 184
32
Rijden
Stel vóór de inbedrijfstelling van de machine de bestuurdersstoel, de
spiegels en de bedieningselementen zo in, dat er veilig met de machine
gewerkt kan worden.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Houd de ruiten schoon en ijsvrij.
Schakel voor het berijden van afdalingen de aan het terrein aangepaste
versnelling in, tijdens het afdalen mag u niet schakelen (weg- of
terreinversnelling). Op steile afdalingen en hellingen moet ter verhoging van
de stabiliteit de last zoveel mogelijk aan de bergzijde vervoerd worden.
Houd vóór het berijden van bruggen, kelderafdekkingen, gewelven e. d.
rekening met hun draagkracht.
Neem voor het passeren van viaducten, tunnels enz. de binnenwerkse
afmetingen van de bouwconstructies in acht.
Werken met de machine
Controleer dagelijks vóór aanvang van het werk en na ieder wisselen van
werkgereedschap de correcte bevestiging van het werkgereedschap resp.
de correcte vergrendeling van de snelwisselaar. Beweeg het
werkgereedschap voorzichtig op geringe hoogte. Tijdens deze controle mag
niemand zich binnen de gevarenzone ophouden.
U mag de werkuitrustingen alleen over bemande bestuurders-, bedienings-
en werkplaatsen van andere machines zwenken, wanneer deze door
beschermdaken (FOPS - Falling Object Protection Structure) beschermd
zijn.
Als de vereiste bescherming van de cabine niet aanwezig is, dan moet de
bestuurder van dit voertuig de bestuurdersplaats verlaten wanneer de
uitrusting over zijn cabine gezwenkt moet worden.
Belaad de machine zo, dat hij niet overbelast wordt en tijdens de rit geen
materiaal verliezen kan. Belaad de machine vanaf een zo gering mogelijke
hoogte.
Werk op stortplaatsen alleen met de machine, wanneer er geschikte
maatregelen getroffen zijn om wegrollen of omlaag storten te voorkomen.
TL210
03_Veiligheid_nl.fm - V 0.1 - 7.5.12