Opbouw en montage
5.2 Plaats van installatie
Beschaduwing
Kies de locatie van het laadstation zodanig dat het apparaat beschermd is tegen directe
zoninstraling. Installeer indien nodig een geschikte zonwering zoals in de volgende
voorbeeldafbeelding. Directe zoninstraling kan het laadstation en de laadkabels extra
opwarmen. Als het laadstation te warm wordt, wordt het laadvermogen gereduceerd
(derating) of wordt het laadstation uitgeschakeld.
Sterke ultraviolette straling bevordert vroegtijdige veroudering van de isolatie van de
laadkabels. De onderhoudsintervallen kunnen hierdoor korter worden.
Afbeelding 5-2 Voorbeeld van beschaduwing
Maximale bedrijfstemperatuur bij de luchtinlaat
De maximale bedrijfstemperatuur bij de luchtinlaat bedraagt 55 °C. In het bereik tussen 35 °C
en 55 °C kan het beschikbare laadvermogen afhankelijk van de duur van het laadproces en
het gevraagde vermogen van het voertuig minder zijn (derating).
Richting van de luchtstroom
De toegevoerde lucht komt het laadstation aan weerszijden van onderaf en aan de achterkant
binnen. De lucht stroomt binnen het laadstation van beneden naar boven. De warme lucht
wordt aan de bovenkant aan beide zijden en aan de achterkant naar buiten afgevoerd. De
warme afvoerlucht komt dus niet in contact met de gebruiker aan de voorzijde van het
laadstation.
De exploitant moet ervoor zorgen dat de luchtinlaatopeningen vrijgehouden en niet door
obstakels versperd worden, zoals bijv. sneeuw of bladeren.
76
Bedieningshandleiding, 11/2023, A5E53140452-AG
SICHARGE D