6. INFORMATIE INZAKE HET NAVIGATIESYSTEEM
1. BEPERKINGEN VAN HET NAVIGATIESYSTEEM
Dit navigatiesysteem berekent de hui-
dige positie van het voertuig door ge-
bruik te maken van satellietsignalen,
verschillende voertuigsignalen, kaart-
gegevens, enz. Het is echter mogelijk
dat er geen accurate positie kan wor-
den getoond naargelang de satel-
lietomstandigheden, wegconfiguratie,
toestand van het voertuig of andere
omstandigheden.
Het
Globale
Positioneringssysteem
(GPS), ontwikkeld en beheerd door het
Amerikaanse ministerie van Defensie,
geeft een accurate, huidige positie van het
voertuig weer en gebruikt hiervoor nor-
maal gezien 4 of meer satellieten en in
sommige gevallen 3 satellieten. Het GPS-
systeem heeft een zekere mate van on-
nauwkeurigheid. Hoewel deze meestal
door het navigatiesysteem worden gecom-
penseerd, zijn occasionele positiefouten
tot 100 m te verwachten. Over het alge-
meen worden positiefouten binnen enkele
seconden gecorrigeerd.
Een fysieke belemmering van het GPS-
signaal kan een onnauwkeurige weergave
van de positie van het voertuig op de kaart
veroorzaken. Tunnels, hoge gebouwen,
vrachtwagens of zelfs de aanwezigheid
van voorwerpen op het dashboard kunnen
GPS-signalen belemmeren.
Ten gevolge van reparaties of verbeterin-
gen aan GPS-satellieten is het mogelijk
dat deze tijdelijk geen signalen uitzenden.
Ook als het navigatiesysteem zuivere
GPS-signalen ontvangt, kan in sommige
gevallen de positie van het voertuig on-
nauwkeurig worden weergegeven of kan
de routebegeleiding onjuist zijn.
BERICHT
●
Getinte ruiten kunnen GPS-signalen
belemmeren. De meeste getinte ruiten
bevatten metaal, waardoor de ontvangst
van GPS-signalen door de antenne
wordt verstoord. Wij raden het gebruik
van getinte ruiten af voor voertuigen die
zijn uitgerust met een navigatiesysteem.
In de volgende gevallen is het mogelijk dat
de huidige positie van het voertuig niet
accuraat wordt weergegeven:
• Als u over een smalle hoekige weg in de
vorm van een Y rijdt.
• Als u over een weg met haarspeldboch-
ten rijdt.
• Als u over een gladde weg zoals zand,
gravel, sneeuw, enz. rijdt.
• Als u over een lange rechte weg rijdt.
• Als een snelweg en straat parallel lopen.
• Als u zich op een overzetboot of voer-
tuigdrager bevindt.
• Als een lange route wordt gezocht terwijl
u aan hoge snelheid rijdt.
• Als u rijdt zonder de huidige positiekali-
brering correct in te stellen.
• Na het herhalen van een verandering
van richting door vooruit en achteruit te
rijden, of door te draaien op een draaip-
laat in een parkeerplaats.
• Als u een overdekte parkeerplaats of
parkeergarage verlaat.
• Als een bagagedrager op het dak is
geïnstalleerd.
• Als u met sneeuwkettingen rijdt.
• Als de banden versleten zijn.
• Na het vervangen van één of meerdere
banden.
• Als u banden gebruikt die smaller of bre-
der zijn dan de fabrieksspecificaties.
• Als de bandendruk in een van de vier
banden niet correct is.
2
73