3.5
Aansluiten van de
stuursignalen
3.5.1 Kabels
De standaard stuursignaalaansluitingen zijn geschikt voor
flexibele draad tot 1,5 mm² (AWG15) en voor massieve
draad tot 2,5 mm² (AWG13).
3.5.2 Afscherming
Sluit de kabelafschermingen aan op de aardingsschroef, zie
Afb. 20.
Voor alle signaalkabels geldt dat de beste resultaten worden
verkregen als de afscherming aan beide uiteinden
aangesloten is: aan de zijde van de frequentieregelaar en bij
de bron (bijvoorbeeld PLC of computer). Zie Afb. 21.
Wij adviseren met nadruk om de signaalkabels met
netvoedings- en motorkabels te laten kruisen in een hoek
van 90°. Laat de signaalkabel niet parallel lopen aan de
netvoedings- en motorkabels..
OPMERKING: De afscherming van stuursignaalkabels
moet voldoen aan de niveaus voor immuniteit, zoals
aangegeven in de EMC-richtlijn (beperking van
geluidsniveau).
OPMERKING: de besturingskabels moeten worden
gescheiden van motor- en netvoedingskabels.
Bevestig de kabels
met kabelbinders
Afb. 20 De stuursignalen en aansluiting van de afscherming
aansluiten.
CG Drives & Automation, 01-5665-03r1
s
Aardingsschroef voor
aansluiting e afschering
3.5.3 Typen stuursignalen
Maak altijd een onderscheid tussen de verschillende typen
signalen. Gebruik, omdat de verschillende typen signalen
elkaar kunnen beïnvloeden, een aparte kabel voor elk type.
Dit is meestal praktischer, omdat bijvoorbeeld de kabel van
een druksensor direct verbonden kan zijn met de
frequentieregelaar.
De volgende typen stuursignalen kunnen worden
onderscheiden:
Analoge ingangen
Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V, 0/4-20 mA) normaal
gesproken gebruikt als stuursignalen voor toerental, koppel
en PID-feedbacksignalen.
Analoge uitgangen
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0/4-20 mA) die
langzaam of slechts sporadisch van waarde veranderen. Over
het algemeen zijn dit stuur- of meetsignalen.
Digitaal
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0-24 V, 0/4-20 mA)
die slechts twee waarden kunnen hebben (hoog of laag) en
slechts sporadisch van waarde veranderen.
Data
Gewoonlijk spanningssignalen (0-5 V, 0-10 V) die snel en
met een hoge frequentie veranderen, over het algemeen
gegevenssignalen zoals RS232, RS485, Profibus enz.
Relais
Relaiscontacten (0-250 VAC) kunnen hooginductieve
belastingen schakelen (hulprelais, lamp, klep, rem enz.).
Signaalsoort
Analoog
Afgeschermd
Digitaal
Afgeschermd
Data
Afgeschermd
Relais
Niet afgeschermd
Voorbeeld:
De relaisuitgang van een frequentieregelaar die een
hulprelais aanstuurt, kan op het moment van schakelen een
bron van interferentie (emissie) vormen voor een
meetsignaal van bijvoorbeeld een druksensor. Daarom is het
raadzaam om bedrading en afscherming van elkaar te
scheiden om storingen te beperken.
Besturingsaansluitingen
Kabeltype
27