OPMERKING: De afscherming van stuursignaalkabels is
noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de niveaus voor
immuniteit, zoals aangegeven in de EMC-richtlijn
(beperkt het stoorniveau).
OPMERKING: Besturingskabels moeten worden
gescheiden van motor- en netvoedingskabels.
4.4.4 Typen stuursignalen
Maak altijd een onderscheid tussen de verschillende typen
signalen. Gebruik een aparte kabel voor elk type omdat de
verschillende typen signalen elkaar kunnen beïnvloeden. Dit
is meestal praktischer, omdat de kabel van een druksensor
bijvoorbeeld direct verbonden kan zijn met de
frequentieregelaar.
De volgende typen stuursignalen kunnen worden
onderscheiden:
Analoge ingangen
Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V, 0/4-20 mA) normaal
gesproken gebruikt als stuursignalen voor toerental, koppel
en PID-feedbacksignalen.
Analoge uitgangen
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0/4-20 mA) die
langzaam of slechts sporadisch van waarde veranderen. Over
het algemeen zijn dit stuur- of meetsignalen.
Digitaal
Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0-24 V, 0/4-20 mA)
die slechts twee waarden kunnen hebben (hoog of laag) en
slechts
sporadisch van waarde veranderen.
Data
Gewoonlijk spanningssignalen (0-5 V, 0-10 V) die snel en
met een hoge frequentie veranderen, over het algemeen
gegevenssignalen zoals RS232, RS485 en Profibus.
Relais
Relaiscontacten (0-250 VAC) kunnen hooginductieve
belastingen schakelen (hulprelais, lamp, klep, rem enz.).
Signaals
Maximale
oort
kabelgrootte
Analoog
Vaste kabel:
2
0,14-2,5 mm
Digitaal
(AWG 26 - 14)
Flexibele kabel:
Data
2
0,14-1,5 mm
(AWG 26 - 16)
Kabel met adereind-
Relais
huls: 0,25-1,5 mm
(AWG 24 - 16)
42
Besturingsaansluitingen
Aandraai
Kabeltype
moment
Afgeschermd
Afgeschermd
Afgeschermd
0,5 Nm
(4,4 LB-in)
Niet afge-
2
schermd
Voorbeeld:
De relaisuitgang vanaf een frequentieregelaar voor regeling
van een
hulprelais kan op het moment van schakelen een bron van
interferentie (emissie) vormen voor een meetsignaal van
bijvoorbeeld een druksensor. Daarom is het raadzaam om
bedrading en afscherming van elkaar te scheiden om
storingen te beperken.
4.4.5 Afscherming
Voor alle signaalkabels geldt dat de beste resultaten worden
verkregen als de afscherming aan beide uiteinden
aangesloten is: aan de zijde van de frequentieregelaar en bij
de bron (bijvoorbeeld PLC of computer). Zie Afb. 49.
Wij adviseren met nadruk om de signaalkabels met
netvoedings- en motorkabels te laten kruisen in een hoek
van 90°. Laat de signaalkabel niet parallel lopen aan de
netvoedings- en motorkabels.
4.4.6 Aansluiting aan één of twee
uiteinden?
In principe moeten de maatregelen voor de motorkabels ook
worden toegepast op alle stuursignaalkabels, in
overeenstemming met de EMC-richtlijnen.
Voor alle signaalkabels genoemd in deel 4.4.4 geldt dat de
beste resultaten worden verkregen als de afscherming aan
beide uiteinden aangesloten is. Zie Afb. 49.
OPMERKING: Elke installatie moet zorgvuldig worden
gecontroleerd vóór het toepassen van de juiste EMC-
maatregelen.
CG Drives & Automation, 01-6142-03r1