5.
WERKING
Vereisten en Verplichtingen:
• Installatie uitgevoerd volgens de
instructies (Zie Hfdst. 4)
• Gevoed laadstation
• Volle accu (Zie Par. 5.5)
5.1.
CONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN VOOR HET STARTEN VAN DE
ROBOTMAAIER
Vereisten en verplichtingen:
• Contactsleutel.
Procedure:
1. Controleer of de zwevende kap (A) correct gemonteerd is. Indien de kap ontbreekt, kan de robotmaaier
niet werken.
2. Controleer of de veiligheidssleutel (E) geplaatst is. Indien uitgeschakeld, start de robotmaaier niet.
3. Controleer of de stopknop "
maaier gestopt en wordt de beschermkap (C) van de bedieningsconsole (D) geopend.
4. Controleer of de robotmaaier correct op de grond is geplaatst. In geval van overmatig kantelen (≥ 45%
of >=50 %) of heffen, stoppen de kantelsensoren (inclinometer) de robotmaaier.
38
5. WERKING
• Programmering van de robotmaaier
uitgevoerd volgens de instructies (Zie
Par. 4.7 voor de automatische werking)
• Aanvankelijke hoogte van het gras in het
werkbereik van de robotmaaier: 20-60 mm
• Correct afgestelde maaihoogte (Zie
Par. 5.6).
STOP
" (B) niet actief is. Als deze knop wordt ingedrukt, wordt de robot-
B
D
E
A
C
NL