7
Algemene installatie-instructie
▶ Isoleer alle leidingen en aansluitingen ter bescherming tegen conden-
satie.
▶ Kamerthermostaat met geïntegreerde vochtsensor installeren (
handleiding kamerthermostaat).
▶ Dauwpuntsensoren monteren ( hoofdstuk 7.8.1).
▶ Automatisch bedrijf verwarmen/koelen kiezen ( handleiding be-
dieningseenheid HMC300).
▶ Noodzakelijke instellingen voor het koelbedrijf uitvoeren: inschakel-
temperatuur, inschakelvertraging, verschil tussen kamertempera-
tuur en dauwpunt (offset) en minimale aanvoer ( handleiding van
de bedieningseenheid HMC300).
▶ Temperatuurverschil (delta) via de buitenunit instellen ( handlei-
ding bedieningseenheid HMC300).
▶ Schakel vloerverwarmingscircuits in vochtige ruimten uit (bijvoor-
beeld badkamer en keuken), eventueel via dauwpuntsensoren op de
relaisuitgang PK2 aansturen ( hoofdstuk 8.4).
De relaisuitgang PK2 is in koelbedrijf actief en kan voor het aansturen
van het koel-/verwarmingsbedrijf van een ventilatorconvector of een cir-
culatiepomp worden gebruikt of voor het aansturen van vloerverwar-
mingscircuits in vochtige ruimten.
7.8.1
Dauwpuntsensoren (accessoire voor koelbedrijf) monte-
ren
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Koelbedrijf onder het dauwpunt veroorzaakt neerslag
van vocht op aangrenzende materialen (vloer).
▶ Vloerverwarmingen niet voor het koelbedrijf onder
het dauwpunt gebruiken.
▶ De aanvoertemperatuur conform de handleiding van
de bedieningseenheid HMC300 correct instellen.
De bewaking met dauwpuntsensoren stopt het koelbedrijf, wanneer
condensvorming ontstaat op de leidingen van de cv-installatie. Conden-
saat vormt zich tijdens koelbedrijf, wanneer de temperatuur van de cv-
installatie onder de betreffende dauwpunttemperatuur ligt.
Het dauwpunt varieert afhankelijk van de temperatuur van de luchtvoch-
tigheid. Des te hoger de luchtvochtigheid, des te hoger moet de aanvoer-
temperatuur zijn, zodat het dauwpunt wordt overschreden en er geen
condensatie optreedt.
De dauwpuntsensoren zenden een signaal aan de besturing, zodra deze
condensvorming constateren. Het koelbedrijf wordt daardoor gestopt.
Handleidingen voor installatie en gebruik zijn met de dauwpuntsensoren
meegeleverd.
7.8.2
Koeling alleen met ventilatorconvectoren
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Wanneer de condensatie-isolatie niet volledig is, kan het
vocht naar aangrenzende materialen overslaan.
▶ Bij koelbedrijf alle leidingen en aansluitingen tot en
met de ventilatorconvector van condensatie-isolatie
voorzien.
▶ Gebruik voor het isoleren een materiaal dat geschikt
is voor koelsystemen met condensvorming (Arma-
flex).
▶ Afvoer aan het riool aansluiten.
▶ Bij koelbedrijf onder het dauwpunt geen dauwpunt-
sensoren gebruiken.
Bij koelbedrijf met binnenunit IDU Split 2-6 B en 8-15 B voor een externe
bijverwarming mogen ventilatorconvectoren alleen worden gebruikt,,
wanneer deze voor gebruik boven het dauwpunt zijn bedoeld, en dan al-
leen in combinatie met een kamerthermostaat ModuLine 1000H en
dauwpuntsensoren.
16
Wanneer uitsluitend ventilatorconvectoren met condensafvoer en geïso-
leerde leidingen worden gebruikt, mag de aanvoertemperatuur tot 7 °C
worden ingesteld. Voor een stabieler koelbedrijf wordt een temperatuur
van minimaal 10 °C aanbevolen, omdat bij 5 °C de vorstbeveiliging wordt
geactiveerd.
7.9
Hoogrendement-circulatiepomp (PC0)
De circulatiepomp PC0 (in IDU Split 2-6 B/E en IDU Split 8-15 B/E Geïn-
tegreerd) beschikt over een PWM-regeling (toerentalgestuurd). De
pompinstellingen worden op de bedieningseenheid HMC300 van de
binnenunit overeenkomstig de betreffende cv-installatie uitgevoerd (
handleiding bedieningseenheid HMC300).
De pompsnelheid wordt automatisch ingesteld, zodat een optimaal be-
drijf wordt gerealiseerd.
7.10
Circulatiepomp voor cv-installatie (PC1)
Het standaardsysteem voor een direct cv-circuit is zoda-
nig ontworpen, dat het zonder PC1 en zonder bypass
werkt. Wanneer echter een externe cv-pomp (PC1) en
een bypass zijn geïnstalleerd, moeten de instructies wor-
den opgevolgd.
Afhankelijk van de configuratie van de cv-installatie is
een cv-pomp nodig, die conform de eisen aan debiet en
drukverlies wordt geselecteerd.
PC1 moet altijd overeenkomstig het elektrische schakel-
schema op de installatieprintplaat HC100 van de bin-
nenunit worden aangesloten.
Maximale last aan de relaisuitgang van de circulatiepomp
PC1: 2 A, cos> 0,4. Bij hogere belasting montage van
een tussenrelais.
7.10.1 Bypass in de cv-installatie
PC1
1
2
3
PC0
SC1
Afb. 6
Binnenunit met cv-circuit en bypass
[1]
Bypass ( afb. 8) ( [1] tab. 14)
[2]
Aanvoer leidingdiameter ( [2] tab. 14)
[3]
Retour leidingdiameter ( [3] tab. 14)
EnviLine A/W Split E/B • 6 720 816 445 (2015/06)
T
T
6 720 814 476-12.1I