Parameter
Betekenis
3-4-1-4-8-4
Drempel 1: UIT
3-4-1-4-9
Toeloopschuifafsluiter open/dicht. Deze parameters bepalen bij welk niveau de toeloopschuifafsluiter wordt
geopend resp. gesloten. Niveau 1A is een alternatief niveau, dat onder 3-7-9 en 3-7-10 wordt geactiveerd.
3-4-1-4-9-1
Niveau 1: OPEN. Niveau waarop de schuifafsluiter moet worden geopend.
3-4-1-4-9-2
Niveau 1: DICHT. Niveau waarop de schuifafsluiter moet worden gesloten.
3-4-1-4-9-3
Niveau 1A: OPEN. Niveau waarop de schuifafsluiter moet worden geopend.
3-4-1-4-9-4
Niveau 1A: DICHT. Niveau waarop de schuifafsluiter moet worden gesloten.
3-4-1-4-10
Debietregelaar
3-4-1-4-10-1 Niveau instelwaarde 1. Deze parameter bepaalt bij welk niveau de debietregelaar volledig geopend is.
3-4-1-4-10-2 Niveau setpoint 1 A. Deze parameter bepaalt bij welk alternatief niveau de debietregelaar volledig geopend is.
Het alternatieve niveau wordt onder 3-7-9 en 3-7-10 geactiveerd.
3-4-1-4-10-3 Hysterese
3-4-1-4-10-4 Aftastsnelheid
3-4-2
Perszijde
3-4-2-1
Druksensor bij 4 mA. Ondergrens sensor, fabrieksinstelling 0 bar.
3-4-2-2
Druksensor bij 20 mA. Bovengrens sensor. Fabrieksinstelling 16 bar.
3-4-2-3
Reactie bij sensorfout. Met deze parameter wordt vastgelegd hoe de besturing zich gedraagt wanneer de
stroomsterkte van de sensor lager dan 4 mA wordt. Invoer van een getal tussen 0 en 6. 0 betekent dat alle
pompen buiten werking zijn; 1 betekent dat één pomp loopt; 6 betekent dat zes pompen lopen.
3-4-2-4
Maximaal systeemvermogen. Met deze parameter wordt vastgelegd hoeveel pompen maximaal gelijktijdig
mogen lopen. Het maximale systeemvermogen wordt weergegeven als het aantal pompen x 100%.
3-4-3
Configuratie frequentieregelaar (FU).
3-4-3-1
Communicatie. Instelling welk communicatieprotocol voor de regeling en frequentieregelaar wordt gehanteerd.
3-4-3-2
Regelaar P-aandeel. Versterkeraandeel van de regelaar. Hoe groter de waarde, hoe groter de versterking
3-4-3-3
Regelaar I-aandeel. Integratietijd van de regelaar. Hoe groter de waarde, hoe sneller de regelaar.
3-4-3-4
Regelaar D-aandeel. Wordt niet gebruikt voor drukverhoging.
3-4-3-5
Doorstromingsdetectie. Deze parameters beïnvloeden het uitschakelgedrag van de drukverhogingsinstallatie bij
hoeveelheid 0.
3-4-3-5-1
Bandbreedte doorstr. Toegestane afwijking tussen actuele waarde en instelwaarde, instelbaar van 2 tot 18%,
die de regeling als constante druk bij hoeveelheid 0 beoordeelt.
3-4-3-5-2
Tijd doorstr. Tijd instelbaar tussen 4 en 20 s, gedurende welke de onder 3-4-3-5-1 ingestelde afwijking moet
worden aangehouden, zodat de regeling hoeveelheid 0 detecteert.
3-4-3-5-3
Staphoogte. Waarde mag voor drukverhogingsinstallaties niet worden gewijzigd!
3-4-4
WSD-instellingen. Op het moment wordt alleen de functie Temperatuurbewaking ondersteund.
3-4-4-3
Omgevingstemperatuur. Wanneer deze temperatuur wordt overschreden, wordt er een waarschuwingsmelding
uitgegeven.
3-5
Persconfiguratie
3-5-1
Niveau Gebruiker. Instelwaarde. Druk waarbij de pompen worden ingeschakeld.
3-5-3
Niveau Gebruiker. Bandbreedte. Waarde in bar (standaard 0,05 bar) waarmee de actuele waarde mag afwijken
van de instelwaarde.
3-5-4
Niveau Gebruiker. Druk drukreservoir. Waarde waarmee de actuele waarde wordt verhoogd voordat de laatste
pomp wordt uitgeschakeld.
3-5-5
Niveau Service. Maximale instelwaarde.
Niveau Service. Hmax. Maximale opvoerhoogte van de pomp in het capaciteitsnulpunt.
3-5-6
3-5-8
Niveau Service. Gem. wrd. druk zuigz. In deze parameter is de toeloopdruk van de installatie bij gebruik van
een drukschakelaar als droogloopbeveiliging opgegeven.
3-5-9
Niveau Gebruiker. Alternatieve instelwaarde. Activering onder 3-7-8 Alternatieve instelwaarde.
3-5-10
Delta P-correctie DFS. Met deze parameter wordt vastgelegd met hoeveel bar de instelwaarde per lopende
pomp wordt verhoogd of verlaagd.
Alleen voor lastige installatieomstandigheden.
Niveau Gebruiker. Alarm max. druk Met deze parameter wordt vastgelegd bij welke maximale druk een
3-5-11
waarschuwing moet worden uitgegeven.
Niveau Gebruiker. Actie bij max. druk. Met deze parameter wordt vastgelegd hoe de besturing zich gedraagt bij
3-5-12
het bereiken van de onder 3-5-11 ingestelde druk. Selecteerbaar zijn "Alle pompen uitschakelen" of "Alleen
melden".
41 / 64