Instellingen
Hulpverwarming - maximale vermogen
De bijverwarming heeft een maximaal vermogen van 9 kW
(400 V) / 4,5 kW (230 V). Zijn vermogen is verdeeld in 3 fa-
sen. Mogelijke bedrijfsvermogens zijn: 3, 6 en 9 kW (400 V)
of 1,5, 3,0 en 4,5 kW (230 V). Het maximale vermogen van de
hulpverwarming wordt ingesteld in Menu 5.1.12.
Noodmodus
Wanneer de controller in de noodmodus staat (SF1 is inge-
steld op
), zijn alleen de meest benodigde functies actief.
•
Geen warmwaterverwarming.
•
Constante temperatuur in de aanvoerleiding, zie hoofd-
stuk Noodthermostaat voor meer informatie.
BELANGRIJK
In de noodmodus is het niet mogelijk om het war-
me water te verwarmen.
Thermostaat van noodbediening
In de noodmodus wordt de aanvoertemperatuur ingesteld
met behulp van de thermostaat (BT30). Deze moet worden
ingesteld volgens de eisen van de bedieningscircuits.
Het instellingsbereik is 5 - 65°C. Houd er echter rekening
mee dat bij vloerverwarming de instelwaarde moet mini-
maal. 20°C zijn, max. 35-45°C om het thermisch comfort
in de ruimte en de efficiënte werking van het systeem te
behouden.
BELANGRIJK
Het maximaal beschikbare vermogen van de ver-
warming in de noodmodus is 3kW.
BELANGRIJK
Stel de temperatuur op de thermostaat in volgens
de installatievereisten. Te hoge temperatuur kan
leiden tot schade aan de installatie.
SHB20
7 Inbedrijfstel-
ling en afstelling
Voorbereidingen voor de inbe-
drijfstelling
1.
Controleer of de schakelaar (SF1) in de besturingsmo-
dule in de " "-stand staat.
2.
Controleer of de aftapklep volledig gesloten is en of de
temperatuurbegrenzer (FD1) niet geactiveerd is.
Vullen en ontluchten
Verwarmingswaterparameters
Als de verwarmingscircuits met verwarmingswater zijn
gevuld, moet deze voldoen aan de vereisten van VDI 2035
deel 1 en 2.
Om corrosieschade te voorkomen, moeten drie basisparameters
van de watersamenstelling worden gecontroleerd:
1.
opgelost zuurstofgehalte,
2.
geleidbaarheid en
3.
pH.
Het zuurstofgehalte en de elektrische geleidbaarheid zijn
zodanig met elkaar verbonden dat een lagere geleidbaarheid
een hoger O2-gehalte mogelijk maakt zonder angst voor
verhoogde corrosie. Evenzo kan de hogere geleidbaarheid
resulteren in een verhoogde corrosiegevoeligheid, zelfs bij
relatief lage O2-verzadigingsniveaus.
Daarom worden de volgende richtlijnen aanbevolen:
1.
Verwarmingswater met een lage zoutconcentratie -
d.w.z. waarbij de elektrische geleidbaarheid van het
water in het systeem minder is dan 100 µS / cm - het
opgeloste O2-gehalte moet lager zijn dan 0,1 mg/l.
2.
Verwarmingswater met een hoge zoutconcentratie -
d.w.z. waarbij de elektrische geleidbaarheid van het
systeemwater in het bereik van 100 µS / cm tot 1500
µS/cm ligt - het gehalte aan opgelost O2 moet lager
zijn dan 0,02 mg/l.
In beide gevallen moet de pH-waarde van het verwar-
mingswater in het bereik van 8,2-10 blijven.
Om schade door kalkaanslag te voorkomen, moeten de volgende
parameters van de watersamenstelling worden gecontroleerd:
Thermisch sys-
Systeemca-
teemvermogen
paciteit
[kW]
[l/kW]
≤ 20
≤ 50
vanaf 20
tot 50
≤ 20
vanaf 50
vanaf 20
tot 200
tot 50
AANDACHT
Bovenstaande parameters voor verwarmingswa-
ter zijn aanbevolen waarden. Indien de nationale
regelgeving anders bepaalt, prevaleert deze bo-
ven de aanbevelingen in deze handleiding.
Hoofdstuk 7 | Inbedrijfstelling en afstelling
Het gehalte
aan aardalka-
Hardheid[°d]
li-elementen
[mol/m3]
geen
geen
vereisten
vereisten
≤ 2,0
≤ 11,2
≤ 2,0
≤ 11,2
≤ 1,5
≤ 8,4
39