Werkzaamheden vóór het strooien
Fictieve slootkant
3 m (10ft) bij de kantstrooiplaat
6 m (20 ft) bij de kantstrooicilinder
A
Uitvoering
Schakel de trekker uit en verwijder de sleutel uit het contactslot en
zet de trekker op de parkeerrem.
Stel de strooier in aan de hand van de gegevens uit de strooitabel
van de gewenste werkbreedte en de instructie in hoofdstuk
»Kantstrooien« vanaf pagina 113.
Plaats 1 opvangbak midden in het rijspoor van de trekker. Het
midden van het rijspoor ligt, methode afhankelijk,
•
3 meter (kantstrooiplaat)
•
of de halve werkbreedte (kantstrooicilinder)
vanaf de lijn waarachter de fictieve sloot ligt.
Plaats de opvangbakken horizontaal met behulp van een waterpas!
ANWIJZING
Plaats 1 opvangbak op het land langs de fictieve slootkant en 2
opvangbakken aansluitend in de fictieve sloot.
Start de trekker, schakel de aftakas in.
Kies het juiste aftakas-toerental bij de gebruikte methode.
Kies een zodanige versnelling dat u met dezelfde snelheid rijdt als
bij het normale aftakas-toerental, of verminder de gift.
Rij langs de perceelrand. De afstand tussen de perceelrand en het
midden van de trekker moet, afhankelijk van de methode, 3 tot 6
meter zijn. Open de dosering enkele meters voordat u midden over
de eerste bak rijdt.
Stop pas met strooien als u de opvangbakken tenminste een halve
werkbreedte bent gepasseerd.
Indien u een gift kleiner dan 250 kg/ha heeft ingesteld, rijd dan
nogmaals over hetzelfde rijspoor om voldoende kunstmest in de
opvangbakken te verzamelen voor een goede vergelijking.
Hanteer dezelfde afstand bij het openen en sluiten van de doseerunit.
Houd de rijsnelheid en het aftakas-toerental gelijk!
Leeg de opvangbakken met behulp van de trechter in de
meetbuisjes.
101