Onderhoud
I
,ri(
I
;l
-
Controleer
de
bandenspanning
(denk
aan
het
reservewiel). De
spanning
moet
bij
koude banden worden gecontroleerd
en
eventueel gecorrigeerd.
VERLICHTING
EN INSTRUMENTEN
-
Controleer
de
werking
van de
verlichting,
remlichten evenals de instrumenten.
-
Controleer de
werking
van
claxon,
ruite-
wissers
en -sproeiers.
BESTUU
RDERSSTOEL EN SPIEGELS
AFTAPPEN
LUCHTKETELS
Het
water uit de luchtketels wordt
afge-
tapt door
aan
de ringen te trekken.
-
Als
geen ring
aan
de
luchtketels
aanwe-
zig
is
vindt
het water
"af
bl
azen" automa-
tisch plaats.
De waterafblaasklep werkt
elke keer
als het
rempedaal
wordt
be-
diend.
Controleer daarom regelmatig of
de klep kortstondig afblaast
bij het
be-
dienen van
het
rempedaal. Het
afblazen
van condenswater kan
ook
met de
hand
geschieden
door
het knopje
aan
de
on-
derzijde van het
ventiel
in
te
drukken.
Het
56
contact moet bij laatstgenoemde contro-
le ziin uitgeschakeld.
Het is
belangrijk om
het
condenswater af
te tappen
na
het beèindigen
van
de rit.
BANDEN
EN VELGEN
-
Verwijder vastzittende voorwerpen
uit
het bandprofiel
en
tussen de banden
(bij
dubbele
montage).
-
Controleer
de banden
op slijtage,
ingere-
den voorwerpen en andere beschadigin-
gen.
-
Controleer
de
bevestiging
van de
wielen.
-
Zet
de stoel en de
spiegels
stand.
VOLGWAGEN
-
Controleer de bevestiging
en
van
de koppeling.
-
Controleer
de
aansluitingen
ting
en
remmen.
in
de
juiste
de
werking
van verlich-