Instrumenten en Bedieningsorganen
28.
SCHAKELAAR
KOUDSTARTIN RICHTING
De
koudstartinrichting wordt
in werking
ge-
steld door de tuimelschakelaar
in te
druk-
ken
.
Zie ook ,,Rijden".
29.
SCHAKELAAR
]\T
ISTACHTERLAM
PEN
Met behulp van
deze
schakelaar worden
de
mistachterlampen ingeschakeld.
De
contro-
lelamp
in de schakelaar gaat hierbij
bran-
den.
30. RESERVESCHAKELAAR
Op deze plaats kan
eventueel
een
extra
schakelaar worden toegepast.
31.
LICHTSCHAKELAAR
De lichtschakelaar
is als
tuimelschakelaar
uitgevoerd en heeft drie standen:
-
Verlichting
uitgeschakeld
Half ingedrukt:
koplampen,
contour-
en
breedteverlichting
-
Vo{edig ingedrukt:
koplampen,
parkeer-
verliòhting, contour-
en
breedteverlich-
ting.
Als de
lichtschakelaar geheel
is
ingedrukt,
gaan de
controlelampen
in de
diverse
scha-
kelaars
met
halve
lichtsterkte
branden;
dit
dient
voor een
makkelijke plaatsherkenning.
32.
SCHAKELAAR
WAARSCH UWINGS-
KN
I
PPERLICHTI
NSTALLATIE
MET CONTROLELAMP
Als
deze
schakelaar
wordt
ingedrukt, treden
de richtinglampen tegelijkertijd in
werking.
De
waarschuwingsknipperlichtinstallatie
wordt
u
itgeschakeld
door
de
schakelaar
nogmaals in te drukken.
De
controlelamp
in
de schakelaar geeft
aan
dat de
waarschuwingsknipperlichtinstalla-
tie
in
werking
is gesteld.
33.
CONTROLELAM P RICHTINGLAMPEN
(MOTORWAGEN)
Deze
lamp
knippert
samen met de richting-
lampen op
de wagen.
34.
CONTROLELAMP
RICHTING LAMPEN
(voLGWAGEN)
Deze lamp
treedt
in
werking,
als
de richting-
lampen
ziln
ingeschakeld
als met
een
aan-
hangwagen
of
oplegger
wordt
gereden.
23