Rijden
DI
FFERENTIEELBLOKKERING
Algemeen
Differentieelblokkering
is
mogelijk
op
de
achteras.
G
ebru
i
ksvoorsch
ri
f
te
n
De
differentieelblokkering mag uitsluitend
worden gebruikt
bij
het rijden
op
losse
on-
dergrond
of
op een glad wegdek,
dus
nooit
op grond met goede grip.
Het inschakelen behoort te geschieden:
-
voordat
op
losse ondergrond
of
op
glad
wegdek
wordt
gereden,
bij
een stilstaand
of
een
zeer
langzaam
rijdend voertuig,
met ingedrukt koppelingspedaal.
De differentieelblokkering mag
nooit
wor-
den
ingeschakeld
tijdens het 'spinnen'
van
een
wiel; wacht dus met
het
inschakelen
van
de
differentieelblokkering
tot
het
wiel
tot
stilstand
is gekomen.
De differentieelblokkering
moet
direct
bij
het
bereiken
van vaste
ondergrond
weer
worden uitgeschakeld. Als de controlelamp
dan nog
blijft
branden,
moet
even voor-
en
achteruit worden
gereden,
zodat
het
blok-
keermechan
isme
vrij
komt.
BESTURING
De
stuurinrichting
is
hydraulisch
bekrach-
tigd.
Draai
het
stuunruiel
niet
verder
als
de
wielen tegen
een
obstakel staan of
de volle-
dige uitslag
hebben.
De kans
is
anders
groot dat
de
hydraulische pomp
wordt
be-
schad igd.
Het
voertuig
kan
ook zonder stuurbekrachti-
ging
worden bestuurd, maar
dit
vereist
dan
wel
een
grote krachtsinspanning.
REMMEN
ABS
(Anti-Blokkeer-Systeem) remmen
De
ABS-|nstallatie verhindert het blokkeren
van de wielen tijdens een noodstop
of
bij
het remmen op
een
glad
wegdek.
Bovendien
blijft
het
voertuig
met ABS
onder
dergelijke omstandigheden volledig
be-
stuurbaar
en wordt
de
koersstabiliteit
be-
houden.
PAS
UW
RIJ.EN REMGEDRAG NIET
AAN
OP
DE
ABS-INSTALLATIE!
Rem
vooral
niet
later en
harder.
Dit gaat alleen
ten
koste van
banden
en
het
remsysteem
en u
kunt
er uw
medewegge-
bruikers,
die
achter
u
rijden
en
geen
ABS
hebben, door in moeilijkheden
brengen.
41