Rijden
KOU
DSTARTIN
RICHTING
De
koudstartinrichting wordt
in werking
ge-
steld door de tuimelschakelaar
in te
druk-
ken
.
(Zie
verder 'Startprocedure').
STARTPROCEDURE
Stel de parkeerrem in werking.
A. Zel de
hoofdschakelaar
en het
contact
aan.
Controleer
of
de
oliedrukcontrolelamp
de
laadstroomcontrolelamp
en de
con-
trolelamp
van
de parkeerrem
branden.
Controleer
of
de
brandstof
meter,
de
koelvloeistoftem
peratuu
r
en de
oliedruk-
meter
werken.
B.
Druk het koppelingspedaal in en zet
het
versnellingshandel
in'neutraal'.
C.
Bij
lage
buitentemperaturen
kan de
lucht
in het
inlaatspruitstuk
met behulp
van
het
voorgloeisysteem
worden
voorver-
warmd.
Buitentemperatuur boven
5oC
Druk
het
gaspedaal
in en
draai
de
kon-
taktsleutel
in
de
stand
C.
Als de
motor
niet
wil
starten, moet de
sleu-
tel
na
10
seconden worden losgelaten
en
moet opnieuw worden gestart.
Buitentemperatuur
van 0
tot +
soC
Druk het gaspedaal
in.
Druk
de
tuimelschakelaar
van
de
koudstartinrichting
in.
-
Start de motor (zie
hierboven).
Als
de
motor niet wil starten, moet de
tuimel-
schakelaar
van
de
koudstartinrichting
opnieuw worden ingedrukt.
Buitentemperatuur beneden
0oC
Druk het gaspedaal
in.
Druk
de
tuimelschakelaar
van
de
koudstartinrichting
in.
-
Gloei
50
tot
60
sekonden
voor.
Bij
extreem
lage
temperaturen
max.2-2,5
minuut
voorgloeien.
-
Zie hierboven voor het starten.
Herhaal
zonodig
de
gehele startprocedu-
re.
Als de motor
draait, mag
het toerental
niet
worden opgevoerd, voordat
de
oliedrukcon-
trolelamp
is
gedoofd
en de
oliedrukmeter
voldoende druk aangeeft.
38