Instellen van de gatdiepte
1.
Verzeker dat beluchtingskop in de geheven
stand staat, zie
(bladz.
2.
Draai het contactsleuteltje naar de stand L
Figuur 51
3.
Druk op de rechter knop van het InfoCenter tot
het scherm voor het instellen van de gatdiepte
bereikt is ( en ).
4.
Druk op de middelste knop om de optie voor het
instellen van de diepte te bereiken.
Opmerking:
Het scherm voor het instellen van
de diepte verschijnt.
Figuur 52
5.
Stel de tanddiepte () als volgt in:
•
Druk op de middelste knop van het
InfoCenter om de gatdiepte te verkleinen.
•
Druk op de rechter knop om de gatdiepte te
vergroten.
Figuur 53
6.
Druk op de linker knop van het InfoCenter om
uw instelling te bewaren en het scherm voor het
instellen van de diepte te verlaten.
7.
Draai het contactsleuteltje naar de stand U
).
OPEN
.
IT
Instellen van de gatafstand
(tussenruimte)
Opmerking:
Als u de gewenste gatafstand instelt
.
dan regelt de machine de rijsnelheid om de afstand
te handhaven.
1.
Verzeker dat beluchtingskop in de geheven
stand staat, zie
2.
Draai het contactsleuteltje naar de stand L
3.
Druk op de rechter knop van het InfoCenter tot
het scherm voor het instellen van de gatafstand
(tussenruimte) bereikt is ( en ).
4.
Druk op de middelste knop om de optie voor het
instellen van de gatafstand te bereiken.
Opmerking:
de gatafstand verschijnt.
5.
Stel de gatafstand () als volgt in:
•
Druk op de middelste knop van het
InfoCenter om de gatafstand te verkleinen.
•
Druk op de rechter knop om de gatafstand
te vergroten.
6.
Druk op de linker knop van het InfoCenter om
uw instelling te bewaren en het scherm voor het
instellen van de gatafstand te verlaten.
31
(bladz.
).
Figuur 54
Figuur 55
Het scherm voor het instellen van
Figuur 56
.
OPEN