VASTLEGINSTELL.
(items voor aangepaste
opnamen)
Zie "De menu's gebruiken" (p. 57) voor
meer informatie over het gebruik.
De standaardinstellingen worden
aangegeven met .
OPNAMESTAND
(opnamestand)
Zie pagina 25.
HULPKADER
U kunt het hulpkader weergeven en
controleren of het onderwerp horizontaal
of verticaal is.
Het kader wordt niet opgenomen.
UIT
Het hulpkader wordt niet weergegeven.
AAN
Het hulpkader wordt weergegeven.
Tips
Als u het onderwerp in het kruispunt van het
hulpkader plaatst, krijgt u een evenwichtige
compositie.
Het buitenste kader van [HULPKADER] geeft
het weergavegebied van een televisie aan die
niet compatibel is met weergave met alle pixels.
STEADYSHOT
Hiermee kunt u cameratrillingen
compenseren.
Stel [
STEADYSHOT] in op [UIT] (
als u een statief (los verkrijgbaar) gebruikt;
dan krijgt u een natuurlijk beeld.
ACTIEF
Zorgt voor een krachtiger SteadyShot-effect.
STANDAARD
Zorgt voor het SteadyShot-effect onder
relatief stabiele opnameomstandigheden.
UIT (
)
De SteadyShot-functie wordt niet gebruikt.
Opmerkingen
Wanneer u de instelling van
[
STEADYSHOT] wijzigt, wordt het
beeldveld ook dienovereenkomstig gewijzigd.
AUTO LGZ.SLUITER
(automatisch langzame
sluitertijd)
Wanneer u opneemt in een donkere
omgeving, wordt de sluitertijd automatisch
verlaagd tot 1/25 seconde.
UIT
De functie voor automatisch langzame
sluitertijd wordt niet gebruikt.
AAN
De functie voor automatisch langzame
sluitertijd wordt gebruikt.
GEZICHTSDETECTIE
Detecteert de gezichten van de
onderwerpen en past de belichting
automatisch aan.
AAN
Detecteert gezichten.
UIT ( )
Detecteert geen gezichten.
NL
)